ECLI:NL:HR:2021:813

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
19/05862
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverzoeken in strafzaak witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1953, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De verdediging had verzocht om meerdere getuigen te horen, maar het hof had deze verzoeken afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van de getuigenverzoeken door het hof niet onbegrijpelijk was, omdat de verdediging onvoldoende had onderbouwd waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk was. De Hoge Raad herhaalde de eisen waaraan een appelschriftuur moet voldoen en concludeerde dat de verzoeken tot het horen van getuigen niet tijdig en niet voldoende onderbouwd waren ingediend. De Hoge Raad merkte op dat in deze cassatieprocedure alleen kon worden opgekomen tegen de afwijzende beslissingen van het hof die zijn genomen voordat het onderzoek opnieuw was aangevangen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de einduitspraak van het hof niet mede berustte op de afwijzende beslissingen van de getuigenverzoeken. De zaak heeft ook samenhang met drie andere zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05862
Datum1 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 december 2019, nummer 22/002734-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van [betrokkene 13], [betrokkene 12], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
2.2.1
De verdachte heeft op 15 juni 2017 hoger beroep ingesteld. Op 29 juni 2017 heeft de toenmalige raadsvrouw van de verdachte in een e-mailbericht met als onderwerp “appelmemorie” verzocht meerdere personen als getuigen te horen. Dit e-mailbericht houdt, voor zover hier van belang, in:
“Ten behoeve van het appel verzoek ik u de volgende getuigen te doen horen:
- brigadier [verbalisant] (pagina 30 en 51 PV)
- buren van [medeverdachte] en [verdachte] (zie vonnis pagina 4 en PV van bevindingen pagina 28),
- getuige [betrokkene 6],
- getuige [betrokkene 8] en [betrokkene 13] (zowel vader als zoon) (zie pagina 557 pagina 655 PV),
- getuige [betrokkene 5],
- getuige [betrokkene 9],
- getuige [betrokkene 10],
- getuige [betrokkene 11],
- getuige [betrokkene 12],
- mogelijk getuigen in Spanje ten aanzien van de handel in vakantiewoningen, nog nader te benoemen.
Volledigheidshalve deel ik u mede dat mr R. Zilver het appel als raadsman zal overnemen dit kan met zich meebrengen dat er nog een aanvullingen dan wel wijzigingen van de hierboven genoemde getuigen kan plaatsvinden, hierover wordt u nog nader geïnformeerd.”
2.2.2
In een op 27 september 2018 bij het hof ingekomen faxbericht heeft de raadsman van de verdachte meegedeeld de eerder gedane verzoeken alleen te handhaven voor zover betrekking hebbend op de getuigen [betrokkene 6], [betrokkene 13] en [betrokkene 12]. Daarnaast heeft de raadsman verzocht ook [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen te horen.
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018 heeft de raadsman de bij het genoemde faxbericht gedane verzoeken ter terechtzitting herhaald en nader toegelicht. Het hof heeft de verzoeken afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“De voorzitter deelt mede dat ten aanzien van de verzochte getuigen in de straf- en
ontnemingszaken van [medeverdachte] en [verdachte] het noodzakelijkheidscriterium geldt, nu de in de appelschriftuur d.d. 29 juni 2017 opgenomen, niet onderbouwde opsomming van getuigen niet aangemerkt kan worden als een opgave van getuigen als bedoeld in artikel 410, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering [voetnoot: Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 en herhaald in Hoge Raad 12 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2324, r.o. 2.6.].
De voorzitter deelt de volgende beslissingen van het hof mede:
In de straf- en ontnemingszaken van [verdachte] en [medeverdachte]:
(...)
- Het hof wijst af het verzoek strekkende tot het horen van [betrokkene 13]. De verdediging heeft dit verzoek onvoldoende onderbouwd en niet gestaafd met (verdere) schriftelijke bescheiden, hetgeen temeer klemt nu deze getuige ten overstaan van de politie reeds een duidelijke verklaring heeft afgelegd. De noodzakelijkheid van de verzochte getuige is het hof derhalve niet gebleken.
- Het hof wijst af het verzoek strekkende tot het horen van [betrokkene 12]. De verdachte, [verdachte], heeft ter terechtzitting van 23 mei 2017 (onderaan blz. 7 van het PV in de strafzaken) nota bene zelf verklaard dat hij deze (gestelde) lening van € 17.000,- al voor zijn detentie in 2012 heeft terugbetaald. Van een in de relevante periode legale vermogensbron kan derhalve geen sprake zijn.
- Het hof wijst af het verzoek strekkende tot het horen van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. De verdediging heeft onvoldoende geconcretiseerd, laat staan onderbouwd, dat het horen van deze getuigen noodzakelijk is met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Derhalve is de noodzakelijkheid van de verzochte getuigen niet gebleken.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2019 houdt in dat in verband met de gewijzigde samenstelling van het hof het onderzoek opnieuw wordt aangevangen.
2.2.5
Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2019.
2.3.1
De volgende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn van belang.
- Artikel 322 lid 4:
“Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand.”
- Artikel 410 leden 1 en 3:
“1. De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen.
3. De verdachte kan, onverminderd artikel 414, in de schriftuur opgeven welke getuigen en deskundigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen. Deze opgave wordt als een opgave in de zin van artikel 263, tweede lid, aangemerkt. Artikel 264 is van overeenkomstige toepassing. (...)”
- Artikel 415 lid 1:
“Behoudens de volgende artikelen van deze titel, zijn de artikelen 268 tot en met 314, 315 tot en met 353 en 356 tot en met 366a op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het tweede lid van artikel 365a aanvulling ook plaats vindt indien het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld of sprake is van een hoger beroep als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.”
- Artikel 418:
“1. De oproeping van niet verschenen getuigen kan worden geweigerd in de gevallen, genoemd in artikel 288.
2. In het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, kan oproeping ook worden geweigerd indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord en het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt.
3. Indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan oproeping van een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige of deskundige worden geweigerd indien horen ter terechtzitting niet noodzakelijk is te achten.”
2.3.2
Artikel 322 lid 4 Sv, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, heeft geen betrekking op beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418 lid 2 of 3 Sv (vgl. HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2583).
2.4
In deze cassatieprocedure kan alleen worden opgekomen tegen de afwijzende beslissingen van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018 voor zover sprake is van een beslissing in de zin van artikel 322 lid 4 Sv. In de afwijzing door het hof op de terechtzitting van 28 september 2018 van de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van de in het cassatiemiddel bedoelde getuigen ligt echter besloten dat het hof – omdat geen sprake is van een opgave van getuigen als bedoeld in artikel 410 lid 3 Sv – die beslissingen heeft gegeven op grond van artikel 418 lid 3 Sv. Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat het hof de verzoeken had moeten beoordelen overeenkomstig artikel 418 lid 1 Sv.
2.5
Aan de opgave van getuigen en deskundigen bij appelschriftuur worden zekere eisen gesteld. Die opgave moet voldoende stellig en duidelijk in de appelschriftuur worden vermeld. De betreffende appelschriftuur dient ook tijdig te zijn ingediend. Verder moet – mede met het oog op de beslissing die de advocaat-generaal op grond van artikel 414 lid 2 Sv in verbinding met artikel 410 lid 3 Sv en artikel 263 Sv moet nemen over de oproeping van getuigen en deskundigen – uit de opgave van getuigen en deskundigen bij appelschriftuur blijken waarom het horen van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. (Vgl. HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9036 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496.)
Als uit de opgave van getuigen en deskundigen bij appelschriftuur niet blijkt waarom het horen van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing, is geen sprake van een opgave van getuigen en deskundigen als bedoeld in artikel 410 lid 3 Sv. In dat geval wordt, wanneer het verzoek tot het horen van een getuige of deskundige ter terechtzitting wordt herhaald, dat verzoek beoordeeld overeenkomstig artikel 418 lid 3 Sv.
2.6.1
Het hof heeft de uitsluitend in het faxbericht van 27 september 2018 opgenomen opgave van de getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet aangemerkt als een opgave van getuigen als bedoeld in artikel 410 lid 3 Sv. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat dit faxbericht daags voor de zitting van 28 september 2018 en na het verstrijken van de in artikel 410 lid 1 Sv bedoelde termijn is ingekomen en dus niet kan worden aangemerkt als een tijdig ingediende appelschriftuur.
2.6.2
Het hof heeft ook de in de op 29 juni 2017 ingediende appelschriftuur opgenomen opgave van de getuigen [betrokkene 13] en [betrokkene 12] niet aangemerkt als een opgave van getuigen in de zin van artikel 410 lid 3 Sv. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de appelschriftuur niet blijkt waarom het verhoor van deze personen is aangewezen. De omstandigheid dat de raadsman deze verzoeken later, in het faxbericht van 27 september 2018, alsnog heeft onderbouwd, maakt dat niet anders.
2.7
Gelet op het vorenstaande betreffen de beslissingen van het hof op de terechtzitting van 28 september 2018 tot afwijzing van de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van de in het cassatiemiddel bedoelde getuigen, beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418 lid 3 Sv. In aanmerking genomen dat het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019 opnieuw is aangevangen en de einduitspraak van het hof niet mede berust op de beslissingen die het hof op de terechtzitting van 28 september 2018 heeft genomen op de verzoeken tot het horen van de in het cassatiemiddel bedoelde getuigen, is het cassatiemiddel daarom tevergeefs voorgesteld.
2.8
Opmerking verdient nog het volgende. De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat arrest is overwogen dat in gevallen waarin een getuige een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd, het belang bij het oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dit betekent dat als de verdachte in de appelschriftuur de in artikel 410 lid 3 Sv bedoelde opgave doet van een getuige die een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking, de vermelding van die omstandigheid kan volstaan om het in rechtsoverweging 2.5 bedoelde belang aan te nemen.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juni 2021.