Conclusie
1.Het cassatieberoep
NJ2018/59 m.nt. Mevis. [1]
2.Het eerste middel
287kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
287kilogram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I opgeslagen en voorhanden gehad en doen vervoeren, en/of
- het (mede)plegen van die misdrijven en/of
- het verschaffen van inlichtingen, middelen, gelden en/of documenten en/of het geven van aanwijzingen en/of opdrachten met betrekking tot de voorbereiding en/of uitvoering van die misdrijven en/of
- het onderhouden van contacten en/of het houden van besprekingen en/of het geven en/of het ontvangen van opdrachten, inlichtingen, middelen, geld en/of documenten met/aan/van transporteurs, afnemers, tussenpersonen en/of verleners van hand- en spandiensten en/of anderen van en/of met betrekking tot die misdrijven en/of
- het regelen van bestemmings- en/of verblijfadressen”
De rol van de verdachte bij het cocaïnetransport en wetenschap van de cocaïne in container [containernummer]
een drinkte geven en dat hij moet afwachten en geïnformeerd zal worden.
Teamleider Zuid-Afrika, [getuige 1], Detective Lieutenant Colonel bij de Zuid-Afrikaanse Politie (South African Police Services "SAPS"). Directorate for Priority Crimes Investigation Unit, Organised Crime Section, Pietermaritzburg , gevestigd aan [plaats] .
"Het verzoek werd aan mij doorgestuurd door het landelijk hoofdkantoor"aldus punt 22 van de affidavit zoals opgenomen in de weergave van het geding van 17 januari 2018.
vanwege de grote vertragingen tijdens de rechtshulpprocedure met de UAE en Canada en andere redenen werd de zaak in Zuid-Afrika ingetrokken. De casus werd afgesloten en bij Durban nationale politie Zuid-Afrika gearchiveerd.
"en andere redenen".Een zaak waarin in een land een grote hoeveelheid verdovende middelen wordt aangetroffen wordt ingetrokken om andere redenen doch de vervolging van cliënt dat grotendeels is gebaseerd op dat onderzoek wordt wel doorgezet. Uiteraard is het van belang te weten wat die andere redenen dan zijn geweest en de reeds toegewezen getuige daarover te ondervragen.
("p. 10: a set of questions was sent to them). De OvJ merkt immers op dat een aantal vragen naar hen zijn gestuurd. Welke vragen dat dan waren wordt niet duidelijk. Van belang is daarbij dat het hier gaat om toegewezen getuigen (in de zaak van cliënt: [getuige 3] ) die te traceren zijn en niet langer verdachten waren in het Zuid-Afrikaanse onderzoek en het dus maar de vraag is of zij zich konden beroepen op de bescherming van getuigen, zoals thans is gebeurd.
Verslag Operatie Shark(het onderzoek in Dubai; zie de bijlage) dat in het dossier Darling is gevoegd. In dat verslag staan de volledige namen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 4] met hun nationaliteit en hun paspoortnummers.
"Eventuele consequenties hiervan zullen op de inhoudelijke behandeling aan de orde moeten komen."De AG heeft gister niets over eventuele consequenties gezegd. De verdediging persisteert echter ook vandaag bij het horen van die getuigen. Met uw goedvinden volsta ik thans voor wat betreft die getuigen door te verwijzen naar mijn appelschriftuur en hetgeen ik op de regiezitting in 2015 naar voren heb gebracht, hetgeen als hier herhaald en ingelast beschouwd dient te worden. [2]
met betrekking tot de in Zuid-Afrika gesitueerde getuigen ( [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] )in het bijzonder betoogd dat uit de overwegingen in het tussenarrest (de steller van het middel doelt kennelijk op de in het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juni 2020 opgenomen beslissing van het hof, PF) en de overwegingen in het eindarrest van 28 juni 2021 slechts kan volgen dat, ondanks herhaalde verzoeken en de uitdrukkelijke wens om zelf deze getuigen te kunnen horen in het bijzijn van de verdediging, de raadsheer-commissaris op 27 maart 2018 de uitvoeringsstukken heeft ontvangen waaruit volgde “dat aan dit verzoek niet tegemoet werd gekomen”. Niet kan blijken wat de reden is geweest waarom aan dat verzoek niet tegemoet werd gekomen en/of dat als een geldige reden zou kunnen worden beschouwd en/of de RHC op enig moment heeft nagevraagd waarom aan de uitvoering van de opdracht van het gerechtshof geen gevolg kon worden gegeven. Na ontvangst van de uitvoeringsstukken is kennelijk ook geen nieuwe poging ondernomen. Behalve ten aanzien van de getuige [getuige 2] is niet vastgesteld dat de getuigen onbereikbaar zouden zijn of niet (meer) gevonden zouden kunnen worden. Het feit dat de getuige [getuige 3] heeft aangekondigd zich op zijn zwijgrecht te zullen beroepen, vormt geen valide reden om aan te nemen dat hij na oproeping niet zal verschijnen. Dat geldt meer in het bijzonder ook voor de getuige [getuige 1] . Hij is, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, een overheidsfunctionaris. Daarmee kan hij worden verondersteld traceerbaar te zijn en zal niet licht kunnen worden geconcludeerd dat hij, na daartoe door een rechter te zijn opgeroepen, niet zal verschijnen. De door het hof genoemde omstandigheden kunnen de conclusie dat onaannemelijk is dat de getuigen (binnen afzienbare termijn) alsnog gehoord kunnen worden dan ook niet dragen en meer in het bijzonder niet, gelet op wat in dat verband door de verdediging op de zitting van 11 juni 2020 met betrekking tot deze getuigenverhoren en de door de RHC aangedragen redenen is aangevoerd. Daar is betoogd dat met name uit een affidavit van getuige [getuige 1] kan worden afgeleid dat de drie getuigen konden en kunnen worden gehoord en dat het uit Nederland afkomstige verzoek ook was ontvangen door [getuige 1] doordat het aan hem was doorgestuurd. Gelet op het verhandelde ter zitting in Zuid-Afrika op 17 januari 2018, waarvan een proces-verbaal is gestuurd, is bovendien geen duidelijkheid gegeven waarom aan het verzoek van de Nederlandse autoriteiten geen gevolg is gegeven (pleitnota p. 4). De verdediging wijst er daarnaast op dat wat er in die affidavit door [getuige 1] wordt geschreven met betrekking tot het onderzoek in de onderhavige zaak, nieuwe vragen oproept.
de traceerbaarheid van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2]kort gezegd het volgende aangevoerd. [getuige 1] is onderzoeksleider geweest van het onderzoek in Zuid-Afrika, hij is “detective lieutenant colonel” bij de Zuid-Afrikaanse Politie. Op 17 januari 2018 heeft een zitting plaatsgehad in Zuid-Afrika waarbij [getuige 1] en [getuige 3] vragen zijn voorgelegd. Uit het aldaar opgestelde affidavit van [getuige 1] blijkt dat hij een verzoek om hem te horen, dat aan hem werd doorgestuurd door het landelijk hoofdkantoor, reeds had ontvangen op 26 juni 2017. Daaruit volgt dat [getuige 1] en [getuige 3] wel traceerbaar waren. Onduidelijk blijft waarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Nederlandse autoriteiten om de getuigen te horen zoals is beslist (via videoconferentie, door uitnodiging naar Nederland of via een rogatoire reis.) De getuigen konden in Zuid-Afrika niet gehoord worden omdat zij zich op hun zwijgrecht zouden beroepen, maar [getuige 1] verklaart dat de zaken in Zuid-Afrika gesloten zijn en er geen vervolging plaatsheeft. Het is moeilijk aan de verdachte uit te leggen dat in Zuid-Afrika de zaak (kennelijk) is ingetrokken en dat het instellen van vervolging vooralsnog geen optie is. Dan is het van belang om na te gaan of dit gevolgen heeft voor de mogelijkheid om deze getuigen te horen, nu deze immers te traceren zijn. De opmerking van [getuige 1] in het affidavit over [getuige 2] “ [getuige 2] was onlangs vrijgelaten en kan niet worden opgespoord” lijkt kort door de bocht; waarom dat niet zou kunnen vertelt het verhaal niet. Er is aldus onvoldoende zicht op wat zich in Zuid-Afrika heeft voorgedaan, er bestaan vragen, niemand wordt daar vervolgd maar het zwaartepunt van de bewijsvoering in de zaak tegen de verdachte ligt wel in dat Zuid-Afrikaanse onderzoek. De verdediging concludeert dat niet al datgene is gedaan wat gedaan had moeten worden teneinde de getuigen in het buitenland te (doen) horen.
de traceerbaarheid van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2]overwogen
dat binnen aanvaardbare termijn thans wel de gelegenheid zou worden geboden om de toegewezen getuigen in het bijzijn van de verdediging en met gelegenheid tot het stellen van vragen zouden kunnen worden gehoord.
“dat het niet aannemelijk [is] dat binnen aanvaardbare termijn thans wel de gelegenheid zou worden geboden om de toegewezen getuigen in het bijzijn van de verdediging en met gelegenheid tot het stellen van vragen zouden kunnen worden gehoord”onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd. De enkele vaststelling dat de raadsheer-commissaris op 27 maart 2018 de uitvoeringsstukken heeft ontvangen waaruit volgde “dat aan dit verzoek niet tegemoet werd gekomen” is daartoe ontoereikend. Bovendien is het hof niet ingegaan op het betoog van de verdediging dat [getuige 1] reeds op 26 juni 2017 een verzoek om hem te horen had ontvangen van het landelijk hoofdkantoor en dat onduidelijk is waarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Nederlandse autoriteiten om de getuigen te horen via videoconferentie, door uitnodiging naar Nederland of via een rogatoire reis.
“nog daargelaten dat […] de getuige [getuige 3] zich op zijn verschoningsrecht beroept, […] het hof het niet aannemelijk [acht] dat binnen aanvaardbare termijn thans wel de gelegenheid zou worden geboden om de toegewezen getuigen in het bijzijn van de verdediging en met gelegenheid tot het stellen van vragen zouden kunnen worden gehoord”.Dit oordeel is, zoals de steller van het middel terecht opmerkt, reeds ontoereikend gemotiveerd nu de omstandigheid dat de getuige [getuige 3] heeft aangekondigd zich op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen, geen valide reden is om aan te nemen dat hij na oproeping niet zal verschijnen. Bovendien heeft het hof niet gemotiveerd waarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Nederlandse autoriteiten om de getuigen te horen via videoconferentie, door uitnodiging naar Nederland of via een rogatoire reis en heeft het hof geen concrete aanknopingspunten vermeld op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat de getuigen niet binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen.
met betrekking tot de in Dubai gesitueerde getuigen ( [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] )betoogd dat het er op lijkt dat vooral vanwege miscommunicatie tussen diverse afdelingen de zaak langer is blijven liggen dan nodig en dat het na het verzoek van de autoriteiten uit Dubai om een kopie van de paspoorten van de getuigen te verschaffen, van Nederlandse zijde stil is gebleven. Omdat de reden daarvoor onduidelijk is en de raadsman gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom ervan kan worden uitgegaan dat er zich kopieën van paspoorten van getuigen in het dossier bevinden en hij die informatie zonder dat daarop is gereageerd ook heeft gedeeld met de raadsheer-commissaris, is bij dit rechtshulpverzoek sprake van een ‘open einde’. Misschien, aldus de raadsman, zitten de autoriteiten in Dubai nog steeds op die kopieën van die paspoorten te wachten. Ook hier geldt dat de door het hof genoemde omstandigheden de conclusie dat niet aannemelijk is dat de getuigen (binnen afzienbare termijn) alsnog kunnen worden gehoord, niet kunnen dragen, meer in het bijzonder niet gelet op wat in dat verband door de verdediging met betrekking tot deze getuigenverhoren en de door de raadsheer-commissaris aangedragen redenen is aangevoerd: de autoriteiten in Dubai hebben immers niet aangegeven dat de getuigen waarom is verzocht niet kunnen worden gevonden en ook geen melding gemaakt van andere omstandigheden die aan een succesvol (rogatoir) verhoor in aanwezigheid van de verdediging in de weg staan.
de traceerbaarheid van de getuigen [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6]bovendien nog aangevoerd dat het Nederlandse onderzoeksteam en de autoriteiten in Dubai informatie uit de onderliggende onderzoeken hebben uitgewisseld. Het is op grond van het Verslag Operatie Shark (het onderzoek in Dubai) aannemelijk dat daarbij ook kopieën van paspoorten van de getuigen zaten of gegevens van die paspoorten. In dat verslag staan namelijk de volledige namen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 4] met hun nationaliteit en hun paspoortnummers. De verdediging concludeert dat niet al datgene is gedaan wat gedaan had moeten worden teneinde de getuigen in het buitenland te (doen) horen. De betrokken instanties hebben langs elkaar heen gewerkt en ook de raadsheer-commissaris heeft (te) weinig gedaan om erop toe te zien dat de getuigen daadwerkelijk in het bijzijn van de verdediging gehoord (zouden) worden.
de traceerbaarheid van de getuigen [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6]overwogen
“niet aannemelijk dat de gevraagde getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord”.
“niet aannemelijk [is] dat de gevraagde getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord”ontoereikend gemotiveerd.
“niet aannemelijk [is] dat de gevraagde getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord”ontoereikend gemotiveerd.
het belang van het horen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6]kort gezegd het volgende aangevoerd.
[getuige 1]is onderzoeksleider geweest van het onderzoek in Zuid-Afrika. De verdediging wil hem horen over dat onderzoek en de samenwerking met de Nederlandse opsporingsambtenaren. De informatie vanuit het Zuid-Afrikaanse onderzoek kan bovendien ontlastend zijn voor de verdachte.
[getuige 2] en [getuige 3]zijn als verdachte in het Zuid-Afrikaanse onderzoek aangehouden en kunnen ontlastend verklaren ten aanzien van de vermeende rol van de verdachte, terwijl de rechtbank overweegt dat de verdachte contact heeft gehad met [getuige 2] en [getuige 3] . [getuige 3] en [getuige 2] hebben eerder geen verklaring willen afleggen omdat zijzelf verdachten waren. Ze zijn echter verplicht om te antwoorden indien de strafzaak in Zuid-Afrika definitief is geëindigd en de Nederlandse officier van justitie verklaart dat zij niet zullen worden vervolgd in Nederland. De verdachte wordt in verband gebracht met de tenlastegelegde feiten door zijn contacten in Dubai met [getuige 4]
. [getuige 4] , maar ook [getuige 5] en [getuige 6]kunnen ontlastend verklaren ten aanzien van de vermeende rol van de verdachte. De verdachte wil verder vragen stellen over de verhoren die in Dubai hebben plaatsgevonden.
het belang van het horen van de getuigenonder meer het volgende aangevoerd.
getuige [getuige 1]: De verdediging heeft geen vragen aan [getuige 1] kunnen stellen en dat wat op papier is gekomen, levert juist weer vragen aan hem op. [getuige 1] is de onderzoeksleider van het onderzoek dat in Zuid-Afrika heeft plaatsgevonden en was op de plaats delict en kan ook vanuit die hoedanigheid verklaren. De rechtbank heeft tot het bewijs gebezigd zijn verklaring dat hij allerlei informatie had ontvangen. Hoe hij die informatie heeft ontvangen is onduidelijk evenals wat die informatie precies inhield en wat de bron was van die informatie. De hypothese van het openbaar ministerie over de bestemming van de containers komt ook hierin naar voren, maar het blijft in nevelen gehuld. De verdediging heeft tevens vragen aan [getuige 1] over de periode waarin de containers een aantal weken stilstonden in de depot van City Deap. Er zou toezicht zijn geweest maar of dit constant is geweest en hoe dit is geëffectueerd, is onduidelijk. Ook heeft de verdediging vragen aan [getuige 1] over de route die de container zou moeten afleggen. [getuige 1] zou tevens kunnen verklaren over de informatie die de verschillende onderzoeksteams hebben uitgewisseld. Volgens de affidavit van [getuige 1] was hij betrokken bij de inbeslagname van 318 kg cocaïne in de haven van Durban, terwijl het even later zou gaan om 316 kg cocaïne. In de
record of proceedingsbij die vraag wordt genoteerd dat het 360 kg cocaïne zou betreffen. Omdat we in dit onderzoek vrijwel geheel afhankelijk zijn van de informatie die via [getuige 1] vanuit Zuid-Afrika is ontvangen, is het van belang om hier kritisch naar te kijken en dit zou al reden genoeg zijn om een getuige hierover te ondervragen, omdat het de betrouwbaarheid van zijn verklaring maar ook van het onderzoek in Zuid-Afrika raakt. [getuige 1] verklaart voorts over een oriënterend onderzoek, terwijl de verdediging wil weten wat dat onderzoek precies inhield, waar dat op was gericht en wat de resultaten van dat onderzoek waren. Ook wil de verdediging vragen stellen over de onderzoeken in 2010 naar hasj-transporten en de informatie die [getuige 1] daaromtrent zou hebben ontvangen over diverse buitenlanders die zich met het vervoer van "narcotics" bezig zouden houden vanuit of via Zuid-Afrika, nu de verdachte heeft verklaard dat hij (enkel) in de hasj zat. De verdediging wil [getuige 1] verder vragen stellen over vastgestelde contacten in Zuid-Afrika. De verklaring van de verdachte dat hij zich (enkel) met hasj bezig hield, plaatst zijn aanwezigheid en contacten met mensen in Zuid-Afrika in een ander daglicht. De zaak van de container met cocaïne is in Zuid-Afrika ingetrokken. De zaak is ingetrokken om ‘andere redenen’ (aldus [getuige 1] in zijn affidavit) maar de vervolging van de verdachte, die grotendeels is gebaseerd op dat onderzoek, wordt wel doorgezet. Uiteraard is het van belang te weten wat die andere redenen dan zijn geweest en de reeds toegewezen getuige [getuige 1] daarover te ondervragen.
overige getuigen:De getuigen kunnen ontlastend verklaren over de vermeende rol van de verdachte met betrekking tot de container cocaïne en gelden aldus als getuigen wiens verklaring kan strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde dan wel ter onderbouwing van het verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de door de rechter uit hoofde van art. 348-350 Sv te nemen beslissingen. De getuige [getuige 4] heeft blijkens zijn verklaring in Verslag Operatie Shark verklaard over 16 ton hasjiesj die hij de laatste jaren naar Mozambique/Zuid-Afrika en vervolgens naar Nederland heeft laten smokkelen via ene [betrokkene 7] . Op de vraag naar de rol van de verdachte heeft [getuige 4] geantwoord dat de verdachte niets met de lading cocaïne van doen heeft, terwijl hij wel gedetailleerd heeft verklaard over de rol van anderen, hetgeen ook overeen lijkt te komen met onderzoeksbevindingen. De onderbouwing van de raadsheer-commissaris om deze getuigen (verder) niet te horen is onvoldoende om te kunnen oordelen dat hiermee voldoende recht is gedaan aan het belang van de verdediging om de getuigen te horen ex artikel 6 EVRM.
3.Tussenconclusie
4.Het vierde middel
- (transactie A) op 05 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 178.000,-, over te dragen en
- (transactie B) op 06 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 120.000,-, over te dragen en
- (transactie C) op 08 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 120.000,-, over te dragen en
- (transactie D) op 08 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 119.500,-, over te dragen en
- (transactie E) op 14 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 150.000,-, over te dragen en
- (transactie F) op 15 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 25.000,-, over te dragen en
- (transactie G) op 15 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 120.000,-, over te dragen en
- (transactie H) op 16 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 60.000,-, over te dragen en
- (transactie I) op 21 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 60.000,-, over te dragen en
- (transactie J) op 25 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 190.000,-, over te dragen en
- (transactie K) op 25 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 60.000,-, over te dragen en
- (transactie M) op 30 oktober 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 60.000,-, over te dragen en
- (transactie O) op 28 september 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 20.000,-, over te dragen en
- (transactie P) op 02 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 84.000,-, over te dragen en
- (transactie Q) op 04 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 150.000,-, over te dragen en
- (transactie R) op 06 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 130.000,-, over te dragen en
- (transactie S) op 09 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 80.000,-, over te dragen en
- (transactie T) op 11 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 80.000,-, over te dragen en
- (transactie U) op 15 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 17.000,-, over te dragen en
- (transactie U3) op 20 november 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 60.000,-, over te dragen en
- (transactie V) op 29 januari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 20.000,-, over te dragen en
- (transactie W) op 02 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 191.900,-, over te dragen en
- (transactie Y) op 02 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 100.000,-, over te dragen en
- (transactie Z) op 02 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 100.000,-, over te dragen en
- (transactie AA) op 04 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 100.000,-, over te dragen en
- (transactie AB) op 06 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 80.000,-, over te dragen en
- (transactie AB) op 06 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 20.000,-, over te dragen en
- (transactie AC) op 10 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 100.000,-, over te dragen en
- (transactie AD) op 11 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 57.000,-, over te dragen en
- (transactie AD) op 11 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 25.000,-, over te dragen en
- (transactie AE) op 12 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 35.000,-, over te dragen en
- (transactie AF) op 15 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 70.000,-, over te dragen en
- (transactie AF) op 15 februari 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 20.000,-, over te dragen en
- (transactie AH) op 10 maart 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 10.000,-, over te dragen en
- (transactie AH) op 11 maart 2010 aan een onbekend gebleven persoon een geldbedrag van € 110.000,-, over te dragen en
- terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders ten aanzien van die geldbedragen wisten dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,”
“hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf”.Tenlastegelegd en bewezenverklaard is
het omzettenvan contant geld door op meerdere momenten contante geldbedragen over te dragen. Het middel roept de vraag op wat onder ‘omzetten’ in de zin van art. 420bis Sr moet worden verstaan.
NJ2014/500 m.nt. Keijzer: