ECLI:NL:HR:2011:BN9173

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04782
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in cassatie met betrekking tot getuige [getuige 1]

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van de verdediging om getuige [getuige 1] te horen, die tevens medeverdachte is. De verdediging had bij appelschriftuur van 29 augustus 2006 verzocht om deze getuige te horen in hoger beroep. Het Hof had dit verzoek toegewezen en de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris. Echter, de oproeping van de getuige op 17 januari 2008 was tevergeefs, en er was geen verder onderzoek gedaan naar een mogelijk nieuw adres van de getuige.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, niet zonder meer begrijpelijk is. De stukken van het geding bevatten geen informatie waaruit blijkt dat na de vergeefse oproeping is onderzocht of er een nieuw adres van de getuige bekend was. Dit gebrek in het proces heeft geleid tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in aanwezigheid van de vice-president en vier raadsheren, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

15 februari 2011
Strafkamer
nr. 08/04782
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 oktober 2008, nummer 22/005022-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. S.L.J. Janssen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van een verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [getuige 1].
2.2. De stukken van het geding houden met betrekking tot de getuige [getuige 1] het volgende in:
(i) de raadsman van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 29 augustus 2006 verzocht [getuige 1], tevens medeverdachte, in hoger beroep als getuige te horen;
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2007 houdt in dat het Hof het verzoek tot het horen van voornoemde getuige heeft toegewezen en de zaak daartoe heeft verwezen naar de Rechter-Commissaris;
(iii) de akte van uitreiking van de oproeping van de getuige [getuige 1] om op 17 januari 2008 te verschijnen voor de Rechter-Commissaris houdt in dat de oproeping op 14 december 2007 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], dat de oproeping vervolgens op 27 december 2007 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Rotterdam en voorts dat een afschrift van de oproeping op laatstgenoemde datum is verstuurd naar het hiervoor genoemde adres;
(iv) een GBA-overzicht van 10 december 2007 houdt in dat [getuige 1] op deze datum niet is gedetineerd, dat hij vanaf 28 februari 2007 "zonder vaste woon- of verblijfplaats" is en dat hij vanaf 8 juli 2005 tot 28 februari 2007 stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [woonplaats];
(v) het proces-verbaal van getuigenverhoor bij de Rechter-Commissaris van 18 januari 2008 houdt het volgende in:
"De getuigen [getuige 1] (...) zijn op (de Hoge Raad leest: tegen) 17 januari 2008 opgeroepen en gedagvaard op het laatstbekende adres, doch niet verschenen. Nu van deze twee getuigen geen andere woon- of verblijfplaats bekend is zal de rechter-commissaris het onderzoek sluiten."
(vi) een brief van de raadsman van de verdachte van 20 juni 2008 gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof houdt in dat de verdediging geen afstand doet van deze getuige en dat de Advocaat-Generaal wordt verzocht de getuige op te roepen dan wel te dagvaarden voor de terechtzitting van 30 juni 2008;
(vii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni en 3 juli 2008 houdt het volgende in:
"De raadsman van de verdachte deelt desgevraagd mede (...) te persisteren bij zijn verzoek tot het horen van de getuigen (...) [getuige 1] (...) en verwijst daarbij naar zijn brief van 20 juni 2008.
De advocaat-generaal deelt hierop mede dat zij twijfelt aan de mogelijkheid dat de verzochte getuigen [getuige 1] (...) binnen afzienbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen als getuige van de medeverdachte [getuige 1] zal worden afgewezen nu niet aannemelijk is dat hij binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen."
2.3. De stukken van het geding houden niets in waaruit kan volgen dat na de vergeefse oproeping van de getuige voor het verhoor door de Rechter-Commissaris van 17 januari 2008 - waarvan het hiervoor onder 2.2 sub (v) genoemde proces-verbaal is opgemaakt - is onderzocht of van de getuige inmiddels alsnog een adres bekend was geworden opdat hij kon worden opgeroepen voor de nadere terechtzitting van het Hof van 30 juni 2008. Gelet daarop is het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen niet zonder meer begrijpelijk.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 februari 2011.