Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
30 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 november 2019. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag. Het hof had eerder een verzoek tot het horen van een getuige, [slachtoffer], afgewezen. De verdediging stelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het aannemelijk was dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn beslissing ontoereikend had gemotiveerd, omdat het niet duidelijk was welke feiten en omstandigheden uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting aan de afwijzing ten grondslag lagen. Hierdoor slaagde het cassatiemiddel en werd de uitspraak van het hof vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de motiveringseisen die aan de afwijzing van getuigenverzoeken worden gesteld.