Conclusie
Nummer19/03972
NJ2020/326 m.nt. Ouwerkerk heeft Uw Raad later nog overwogen:
Bespreking van het eerste middel
eerstemiddel klaagt in de eerste plaats dat het hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte niet nietig heeft verklaard, althans dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend en niet de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft bevolen, nu de dagvaarding in appel is uitgereikt aan de griffie van de Rechtbank ’s-Gravenhage en een afschrift is verzonden aan het adres [a-straat 1] te [plaats] . De verdachte heeft, aldus de steller van het middel, eerder wijziging gebracht in het adres waarop hij door de justitiële autoriteiten over de strafzaak wenste te worden geïnformeerd, door een verklaring in persoon af te leggen bij het Openbaar Ministerie dat de zaak in behandeling had.
NJ2002/317 m.nt. Schalken, rov. 3.24 onder c, af dat op de autoriteiten de plicht rust om in de voor het Openbaar Ministerie toegankelijke registratiesystemen na te gaan of een feitelijke woon- of verblijfplaats bekend is.
NJ2020/362 heeft Uw Raad deze overweging opnieuw geformuleerd, toegesneden op de thans geldende Wet Basisregistratie Personen:
to be informed promptly, in a language which he understands and in detail, of the nature and cause of the accusation against him’. Die informatie kan aan de verdachte worden verstrekt in de vorm van een schriftelijke vertaling van de tenlastelegging. Uit rechtspraak van het EHRM kan evenwel worden afgeleid dat art. 6 EVRM daar niet toe verplicht. [8] Illustratief zijn de volgende overwegingen in EHRM 25 januari 2011, appl. nr. 56282/09 (Block v. Hongarije):
nature and cause of the accusation against him’. Daarover worden in cassatie ook geen klachten geformuleerd. De appeldagvaarding had tegen deze achtergrond vooral een oproepingsfunctie: zij strekte ertoe de verdachte duidelijk te maken waar en wanneer de berechting in hoger beroep zou plaatsvinden. Een en ander brengt mee dat het middel faalt voor zover het erover klaagt dat art. 6 EVRM zou zijn geschonden doordat de verdachte niet van de in de appeldagvaarding opgenomen tenlastelegging op de hoogte is gesteld in een taal die hij verstaat.
NJ2006/275 heeft Uw Raad onder meer overwogen:
NJ2020/329 m.nt. Ouwerkerk onder meer heeft overwogen:
tweedemiddel klaagt over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn. Meer in het bijzonder wordt geklaagd dat de verstekmededeling ex art. 366 Sv niet binnen een jaar na 2 juli 2012 rechtsgeldig aan de verdachte is betekend.
NJ2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.6.2, onder C, volgt dat geen vermindering wordt toegepast indien het gaat om een geheel voorwaardelijke straf en evenmin indien het gaat om een straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een maand in geval van een gevangenisstraf of hechtenis.