ECLI:NL:HR:2018:1153

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
16/05443
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam wegens nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarbij verstek was verleend tegen de niet verschenen verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderzocht of de verdachte op de hoogte was van de appeldagvaarding, aangezien er geen bewijs was dat een afschrift van de appeldagvaarding naar het opgegeven adres was verzonden. De Hoge Raad benadrukte dat de vermelding van het adres in de appelakte niet anders kon worden geïnterpreteerd dan als een opgave van een adres waar mededelingen over de strafzaak konden worden toegezonden. De enkele omstandigheid dat de verdachte een ander adres had opgegeven in het grievenformulier, was onvoldoende om te concluderen dat hij het eerdere adres niet wenste te handhaven. Het Hof had moeten onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, zodat de verdachte alsnog aanwezig kon zijn. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor hernieuwde behandeling.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05443
AJ/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2016, nummer 23/000748-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.M. Witjens, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:626, geoordeeld dat de klacht van het eerste middel betreffende de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de middelen voor het overige.
1.3.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel voor het overige

2.1.
Het middel komt voorts op tegen de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet verschenen verdachte.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een appelakte van 25 februari 2016 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [c-straat 1] Almere;
(ii) een aan voormelde akte gehecht standaard grievenformulier ondertekend door de verdachte op 25 februari 2016, waarop handgeschreven is ingevuld:
"Naam verdachte: [verdachte]
Adres: [d-straat 1]
Parketnummer van de zaak: 15251460-14
Datum hoger beroep: 25-02-2016.";
(iii) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 19 mei 2016 tevergeefs is aangeboden op het adres [d-straat 1] te Almere, vervolgens op 27 mei 2016 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en op 27 mei 2016 een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verzonden naar het adres
te Almere;
(iv) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 27 mei 2016 onder meer inhoudende dat:
- de verdachte met ingang van 8 november 2012 stond ingeschreven op het adres [c-straat 1] te Almere;
- van de verdachte het adres [a-straat 1] te Almere bekend is als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats, met als datum registratie 2 juni 2014;
- de verdachte met ingang van 16 oktober 2014 is "Vertrokken Onbekend Waarheen";
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, inhoudende dat tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek is verleend, en voor zover hier van belang voorts inhoudende:
"Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de dagvaarding juist is betekend. De verdachte geeft op het grievenformulier als adres op: [d-straat 1]. Op dat adres kon de dagvaarding niet worden uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond, de geadresseerde daar niet woont noch verblijft. Uit de ID-staat SKDB gedateerd 27 mei 2016 volgt dat de verdachte met ingang van 16 oktober 2014 onder de mededeling Vertrokken Onbekend Waarheen niet meer staat ingeschreven in de Basisadministratie Personen. De dagvaarding is aan de griffie betekend en een kopie hiervan is naar voornoemd adres gezonden."
2.3.
Art. 588a, eerste, tweede en derde lid, Sv luidt:
"1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2. De verdachte kan in het adres, bedoeld in het eerste lid, wijziging brengen door een verklaring in persoon af te leggen bij het openbaar ministerie bij hetwelk de zaak in behandeling is.
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 588 moet worden uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt."
2.4.
De vermelding van het adres [c-straat 1] te Almere in de appelakte kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.5.
Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte in het grievenformulier een ander adres heeft opgegeven, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat de verdachte het adres [c-straat 1] te Almere niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen.
2.6.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695.)
2.7.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.