Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel voor het overige
te Almere;
3.Slotsom
4.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarbij verstek was verleend tegen de niet verschenen verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderzocht of de verdachte op de hoogte was van de appeldagvaarding, aangezien er geen bewijs was dat een afschrift van de appeldagvaarding naar het opgegeven adres was verzonden. De Hoge Raad benadrukte dat de vermelding van het adres in de appelakte niet anders kon worden geïnterpreteerd dan als een opgave van een adres waar mededelingen over de strafzaak konden worden toegezonden. De enkele omstandigheid dat de verdachte een ander adres had opgegeven in het grievenformulier, was onvoldoende om te concluderen dat hij het eerdere adres niet wenste te handhaven. Het Hof had moeten onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, zodat de verdachte alsnog aanwezig kon zijn. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor hernieuwde behandeling.