Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1982 en van Guineese nationaliteit, was bij verstek veroordeeld door de rechtbank op 14 april 2016. De mededeling van deze uitspraak werd op 25 augustus 2016 aan hem betekend, maar de verdachte had de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Hierdoor was hij niet in staat om de inhoud van de mededeling te begrijpen. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij dit pas op 12 september 2016 had ingesteld, meer dan veertien dagen na de betekening van de mededeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had onderbouwd waarom de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte geen schriftelijke vertaling van de mededeling had ontvangen, zoals vereist door artikel 366, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de taalbeheersing van de verdachte en het ontbreken van een vertaling, niet voldoende waren meegenomen in de beslissing van het Hof. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op vertaling in strafprocedures, vooral voor verdachten die de Nederlandse taal niet beheersen. De Hoge Raad bevestigde dat overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar kan zijn indien bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die in dit geval niet adequaat door het Hof waren gewogen.