Conclusie
Nummer19/03983
De procedure in cassatie
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen”, veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 subsidiair vijftien dagen hechtenis en wegens 2. “
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen”, tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,00, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Waarover gaat deze zaak?
De bewezenverklaringen, bewijsmiddelen en de bewijsoverweging
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde delict
Algemene beschouwingen over de vrijstellingsgrond ‘richtingsbezwaren’
Onder „overwegend bezwaar tegen de richting van het onderwijs" moet worden verstaan een bezwaar dat zwaarder weegt dan het nadeel dat het kind in het geheel geen onderwijs krijgt. Dit is een zo persoonlijke zaak, dat een zuivere beoordeling door de een of andere instantie, naar de mening van de ondergetekende nauwelijks mogelijk is”, aldus de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. [5] , [6]
de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit”. [8] Deze bepaling betekent dat wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst (geweest), het niet meer voor de vrijstelling in aanmerking komt. [9] “
Er wordt in dat geval, zonder enig nader onderzoek, automatisch vanuit gegaan dat de bedenkingen niet de richting betreffen en er sprake is van misbruik. Dit had tot gevolg dat ouders voortaan alleen nog maar een beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren konden doen met betrekking tot kinderen die nog nooit op school hebben gezeten”, aldus Sperling. [10]
NJ2010/422); [14]
NJ2012/270); [15]
nietworden verstaan bezwaar tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs (HR 3 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1985,
NJ2000/703);
NJ2018/415 m.nt. Mevis);
nietworden begrepen een voorkeur voor thuisonderwijs of een voorkeur uit pedagogische overwegingen. [18] Ook de enkele omstandigheid dat de betrokken ouder zelf het bezwaar heeft aangemerkt als stoelend op een levensovertuiging brengt niet mee dat dit bezwaar reeds om die reden kan worden aangemerkt als een overwegende bedenking tegen de richting van het onderwijs op alle scholen die binnen een redelijke afstand van de woning zijn gelegen. [19]
Het eerste middel
met name niet aannemelijk[is]
geworden wat nu voor de verdachte exact het verschil is tussen de scholen waartegen thans de bedenkingen zijn aangevoerd en de scholen waarop [betrokkene 3] en [betrokkene 4] eerder stonden ingeschreven. Tegen die scholen bestaan volgens de verdachte geen concrete bezwaren en voor zover er anderszins wel obstakels zijn geweest ten aanzien van die scholen zijn er concessies gedaan. Onduidelijk is daarom op grond waarvan thans - na verhuizing - geen enkele concessie (meer) mogelijk is.”
naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting”. [20] Wil de verdachte of zijn verdediging bereiken dat de rechter gehouden is om bij de beraadslaging acht te slaan en bij uitspraak te responderen op bepaalde verweren of op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten waarvan ingevolge artikel 359 lid 2 Sv slechts gemotiveerd mag worden afgeweken, dan zullen die verweren en standpunten ter terechtzitting moeten worden voorgedragen. Geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen op verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar niet expliciet zijn voorgedragen. [21]
exclusieve– kenbron is van verweren die ter terechtzitting zijn gevoerd en van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar zijn ingenomen. [22] Voor de vraag of op de terechtzitting door of namens de verdachte een verweer is gevoerd of een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen, is dus beslissend wat daarover is opgetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel in de aldaar overgelegde pleitnota indien en voor zover die geacht wordt onderdeel te zijn van het proces-verbaal. Het proces-verbaal en die pleitnota verschaffen daarmee de feitelijke grondslag voor een cassatiemiddel over het niet (voldoende) responderen op een verweer of een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
nietis neergelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting of in stukken die daarvan deel uitmaken (of geacht moeten worden daarvan deel uit te maken), moet worden aangenomen dat het verweer niet is gevoerd of het standpunt niet is ingenomen. Dit betreft een rechtsfictie. Uiteraard is het proces-verbaal feitelijk niet volledig in zijn beschrijving van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Omwille van de duidelijkheid (in cassatie) wordt het proces-verbaal niettemin geacht ‘uitputtend’ te zijn ten aanzien van de weergave van verweren en standpunten van de zijde van de verdachte of het Openbaar Ministerie (en trouwens ook ten aanzien van de vormvoorschriften die de rechter ter terechtzitting in acht heeft genomen). De feitelijke grondslag voor een klacht dat ontoereikend of niet gemotiveerd is afgeweken van een verweer of een standpunt kan
uitsluitendworden gezocht in het proces-verbaal ter terechtzitting en in de stukken die geacht worden daarvan onderdeel te zijn.
nietinhoudt dat de raadsman het woord heeft gevoerd overeenkomstig de pleitnota van een confrère of
nietinhoudt dat de rechter heeft ingestemd met het verzoek van de raadsman om die pleitnota als herhaald en ingelast te beschouwen, het er in cassatie voor moet worden gehouden dat noch het een noch het ander is geschied. [24]
voorafgaandeaan de terechtzitting aan de rechter heeft doen toekomen en die – blijkens een mededeling van de voorzitter in het proces-verbaal van de terechtzitting – door de rechter zijn ontvangen. De rechter zal de gevoegde processtukken na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting bij de beraadslaging over de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv betrekken, en dus acht slaan op de inhoud ervan. [27] Niettemin blijft onverminderd gelden dat wanneer bij de beraadslaging blijkt dat de overgelegde stukken verweren of standpunten bevatten, de rechter niet is gehouden daarop een beslissing te geven indien en voor zover die verweren en standpunten niet uitdrukkelijk ter terechtzitting zijn voorgedragen.
met instemming van de rechtermag de verdachte of zijn verdediging het voordragen van verweren en onderbouwde standpunten ter terechtzitting bekorten door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de stukken van het geding. Hoe dan ook zal ter terechtzitting met voldoende duidelijkheid moeten worden aangegeven welke verweren worden gevoerd en welke onderbouwde standpunten worden ingenomen.
Wederom terug naar het middel
zonderbijstand van een rechtsgeleerd raadsman (of -vrouw) verschenen. Het proces-verbaal van die terechtzitting vermeldt voor zover relevant het volgende. Ik geef hierin ook de passages weer die betrekking hebben op de twee oudste kinderen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zodat ik daarnaar bij de bespreking van het tweede middel kan verwijzen. Ik citeer:
De verdachte verklaart op de vragen van het gerechtshof, zakelijk weergegeven:
verkortverweerschrift gevoegd, dat – voor zover relevant – het volgende bevat:
De omstandighedenTot op de dag van vandaag is ons beroep op artikel 5.b niet inhoudelijk behandeld zoals het volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad had gemoeten. Leerplicht was niet gevoelig voor de uitzondering op artikel 8 lid 2 Lpw wegens verhuizing die de wetgever aangaf. Daardoor is er met Leerplicht nooit een serieus gesprek geweest, waarom ons beroep op artikel 5.b al dan niet geldig zou zijn. Leerplicht heeft onze beroepen op 5.b Lpw tot twee keer toe bij het OM over de schutting gegooid.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] - Primair verweer: geen relatief verzuim gepleegd
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] - Subsidiair verweer: geldig beroep op art 5.b na verhuizing.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] - Redelijke afstand
Indien nodig verzoeken wij u om een individuele beoordeling van de redelijke afstand voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zoals toegelicht in hoofdstuk 13. Doordat zij voldoende thuisonderwijs krijgen, is het dagelijks afleggen van de reisafstand naar de dichtst bij gelegen school van een eertijds aanvaarde richting niet zinvol.
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] - Primair verweer: geldig beroep op art 5.b na verhuizing.
Aandachtspunten bij het beoordelen van richtingbezwaren
Het gerechtshof onderbreekt het onderzoek gedurende enige tijd opdat de verdachte haar reactie kan opstellen, waarna het onderzoek wordt hervat en de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanvoeren, zakelijk weergegeven:
Voor wat betreft PCBS [A] , de grondslag daarvan schrijft het praktiseren van de christelijke religie voor in het dagelijks leven en schrijft uitdrukkelijk voor dat haar onderwijs de Bijbel als grondslag heeft. Hier moet men beseffen dat de Bijbel in zijn totaliteit op Christus is georiënteerd. Voor ons ligt de grens van wat wij als schoolrichtingen aanvaarden, bij het statutaire beginsel dat de Bijbel doorwerkt in het gehele onderwijs dat scholen onder zulk een schoolbestuur dienen te geven.
Zelfs de Protestant Christelijke richting is uit haar statutaire grondslag verdwenen. Ons belangrijkste vereiste, de opdracht aan het onderwijs om de Bijbel en daarmee de Bijbelse boodschap als grondslag richting voor onderwijs en opvoeding te hanteren ontbreekt dan ook. Daarnaast blijkt uit de statuten dat deze scholen eigenlijk interconfessioneel zijn geworden gedurende de jaren. CONOD scholen profileren zich als “open christelijke scholen, en niet als Protestants-christelijke scholen. Daarmee voldoen ze aan de definitie van de besturenraad van deze categorie scholen (zie https://www.vosabb.nl/besturenraad-belicht-samenwerkingsscholen): “De christelijke school neemt ‘het openbare ’ in zich op. Er is dan sprake van een open christelijke school, waarbij het christelijke karakter zo zal worden vormgegeven dat iedereen zich erkend weet.”
Naast onze bezwaren tegen de (te) neutrale levensbeschouwing die een open christelijke school uitdraagt, hebben wij ook overwegende bezwaren tegen de dusdanige verwatering van de christelijke boodschap totdat iedereen zich erkend vindt, want dat betekent dat zelfs (van oorsprong) christelijke richtingen zoals de Jehova's getuigen, het Humanisme, de Anglicaanse kerk e.d. ook in deze interconfessionele richting zijn opgenomen, terwijl dat strijdig is met onze visie.
Bespreking van de klachten
bewijsmiddelen het de feiten heeft ontleend die het bij de verwerping van het verweer heeft benoemd”. Die klacht mist feitelijke grondslag. Het hof heeft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen. Voor zover de steller van het middel doelt op nog andere feiten en omstandigheden die het hof redengevend voor het bewijs zou hebben geacht en die niet in de gebezigde bewijsmiddelen (zouden) zijn opgenomen, heeft de steller van het middel verzuimd te kennen te geven op welke feiten en omstandigheden hij hierbij het oog heeft. Deze klacht faalt dus.
protestants-christelijke scholen, doch ‘slechts’
christelijke, ‘interconfessionele’ scholen, waarop iedereen zich thuis zou kunnen voelen, zelfs (zo begrijp ik) kinderen voor wie het geloof geen diepere betekenis heeft. Voor de verdachte is een dergelijke ‘verwaterde’ grondslag voor het onderwijs en de opvoeding van háár kinderen onacceptabel. Aldus bezien, heeft de verdachte naar mijn inzicht in elk geval de toelichting gegeven waarnaar het hof kennelijk zocht. ’s Hofs bondige verwerping van het subsidiaire verweer is aldus bezien ontoereikend. In dat geval zou het middel moeten slagen.
ineen verkort verweerschrift naar de inhoud van het op voorhand toegezonden omvangrijke verweerschrift. De verdachte merkte ter zitting op (ik herhaal):
Wij verwachten dat ons verweer desnoods in zijn geheel behandeld wordt, en wij verzoeken ons ingestuurde verweerschrift als uitdrukkelijk voorgedragen te beschouwen. Indien gewenst, dragen wij u ons verweer in zijn geheel voor. De hoofdzaken hiervan zijn de volgende.”
buitenhet omvangrijke verweerschrift:
Het beroep op artikel 5b van de Leerplichtwet is terecht. Dat beroep is nooit serieus behandeld.
Volgens de Hoge Raad moet je je voor wat betreft de grondslag van de school richten op de statuten van de school. Wat op de website van de school staat, kan de volgende week weer anders zijn.
Het [B] leidt je wel op tot een kritisch persoon. Andere scholen vragen je echter een bepaalde richting te eerbiedigen. De kinderen hebben zelf gekozen voor deze school. We hadden geen bezwaar tegen de grondslag van deze school.
De [F] -school is een openbare school. De grondslag van de school staat in de wet. Tegen die grondslag hebben we bezwaren.
Andere, katholieke, scholen waren niet op redelijke afstand. Deze scholen staan anders dan wij in het traditionele katholieke geloof.
In de laatste week vóór onze verhuizing begon de oriëntatie op een nieuwe school. Tot de verhuizing hadden de kinderen allen een school. We kwamen er achter dat we ons niet konden vinden in de scholen. Het betreurt ons dat we geen school vonden. Ook volgens DUO zijn de statuten doorslaggevend voor de denominatie. De school gaat de bekostiging niet opgeven voor hun denominatie.
Half december zijn we gestart met het geven van thuisonderwijs. Ik kan wel met de schoolbesturen gaan praten, maar dat heeft weinig nut. Ze gaan hun statuten niet wijzigen. Voor de wet zijn de statuten van belang.
We zijn niet op stel en sprong verhuisd. De kinderen waren enthousiast over de verhuizing.
De grondslag van de scholen was goed; de inrichting van het onderwijs is een andere kwestie.
Tot op de dag van vandaag is ons beroep op artikel 5.b niet inhoudelijk behandeld zoals het volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad had gemoeten. Leerplicht was niet gevoelig voor de uitzondering op artikel 8 lid 2 Lpw wegens verhuizing die de wetgever aangaf. Daardoor is er met Leerplicht nooit een serieus gesprek geweest, waarom ons beroep op artikel 5.b al dan niet geldig zou zijn.
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] - Primair verweer: geldig beroep op art 5.b na verhuizing.
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] - Subsidiair verweer: richtingbezwaren tegen de richting van het CONOD
Aandachtspunten bij het beoordelen van richtingbezwaren
Zijn onze bezwaren niet concreet?
De Hoge Raad bedoelde juist niet dat de onderwijspraktijk wordt belicht.
De bezwaren die wij aanvoeren hebben in andere zaken geleid tot afwijzing.
Wij hebben motieven voor onze verhuizing. Dit leidt ook weer tot het afwegen van richtingsbezwaren.
overdeze bezwaren de toets in cassatie kan doorstaan. In ’s hofs oordeel ligt namelijk besloten dat het niet heeft kunnen toekomen aan een beoordeling van de richtingsbezwaren op de grond dat het hem niet duidelijk is geworden welke bezwaren dat zijn.
Het tweede middel
medevoort op de stellingen onder (ii) en (iii), te weten (ii) dat de ouders het [B] uitdrukkelijk hebben verzocht om de oudste kinderen wegens hun verhuizing uit te schrijven van het [B] , en (iii) dat het [B] die inschrijving niettemin heeft gehandhaafd tegen de wil van de ouders in. Het hof zou de juistheid van die stellingen in het midden hebben gelaten, aldus de steller van het middel. Als gevolg daarvan zou in cassatie van de juistheid van die stellingen moeten worden uitgegaan.
verkorteverweerschrift, geeft geen (begin van) blijk dat de verdachte die stellingen ter terechtzitting heeft opgeworpen. Om redenen die ik bij de bespreking van het eerste middel heb vermeld, kan in cassatie geen acht worden geslagen op de inhoud van het omvangrijke verweerschrift. In zoverre missen de klachten feitelijke grondslag.
verkorteverweerschrift, geeft geen (begin van) blijk dat de verdachte een dergelijk verweer, in welke bewoordingen dan ook, ter terechtzitting heeft voorgedragen. [28]
De verplichting ervoor te zorgen dat het kind de school geregeld bezoekt
door te zorgen, dat het kind als leerling eener lagere school is ingeschreven en dat het na plaatsing die school geregeld bezoekt”. [30]
S. 1131, en zij kwam als volgt te luiden: “
Het schoolbezoek vindt geregeld plaats, indien geen schooltijd zonder geldige reden wordt verzuimd.”
Bij nota van wijziging stelde de Minister voor om dit lid geheel te laten vervallen, omdat de daarin gestelde regel tot misbruik verleidt. In het voorloopig verslag werd echter — hoewel men toegaf, dat voor een bepaling, vrijheid latende om elke twee maanden twee schooltijden zonder geldige redenen te verzuimen, inderdaad niets valt te zeggen — er op gewezen, dat met deze bepaling de definitie van „geregeld schoolbezoek" uit de wet zou wegvallen. Verscheidene leden meenden, dat zulk een definitie niet kan worden gemist. Het mag den rechter niet vrijstaan voor „geregeld schoolbezoek" een minderen eisch te stellen dan dat in het geheel geen ongeoorloofd schoolverzuim heeft plaats gevonden. Kan de rechter dit voortaan, ten gevolge van het vervallen van het tweede lid, wèl doen, dan zou het wegvallen dier bepaling er toe kunnen leiden, dat de wet in de practijk, in plaats van strenger, slapper werd. Misschien zou dan een schoolbezoek met drie ongeoorloofde verzuimen in de twee maanden nog als „geregeld" worden aangemerkt. Daarom drongen deze leden aan op een bepaling, dat onder geregeld schoolbezoek wordt verstaan schoolbezoek, dat niet wordt onderbroken door verzuimen, welke niet door de bevoegde autoriteit geoorloofd zijn verklaard. De Minister, de juistheid van deze opmerking beamende, stelde toen bij Mem. van Antw. de thans vastgestelde redactie voor.” [31]
geensteun aan de opvatting dat onder het begrip ‘geregeld bezoek’ (van de school) werd verstaan een bezoek van de school overeenkomstig een door de school voor het kind vastgesteld lesprogramma, oftewel: een door de school
gereguleerdbezoek. In een tijdsgewricht waarin – naar mag worden aangenomen – nog geen onderwijsprogramma’s werden opgesteld, eventueel zelfs toegesneden op het individuele kind, werd met de genoemde bepalingen in de Leerplichtwet slechts beoogd te bewerkstelligen dat het kind gedurende de schooltijd
enop de school
aanwezig was, en alleen afwezig met een geldige reden.
In afwijking van artikel 2 van de huidige wet zijn in de omschrijving van „geregeld schoolbezoek" de woorden „zonder geldige reden" niet meer opgenomen. Het niet bezoeken van een school op grond van een geldige reden is immers niet „geregeld schoolbezoek". De geldige reden is juist grond voor vrijstelling van het geregeld schoolbezoek, een fait d'excuse, en het ontbreken van de geldige reden is niet een element van het delict.
Naast de inschrijvingsplicht hebben ouders en verzorgers ook de plicht er voor te zorgen dat de jongere de school na inschrijving geregeld bezoekt. De Leerplichtwet gaat ervan uit dat de inschrijving correspondeert met een voorafgaande genomen positieve beslissing over toelating, welke beslissing wordt gevolgd met de feitelijke plaatsing. Immers, pas nadat de jongere tot een school is toegelaten en geplaatst, is het mogelijk dat hij de school ‘regelmatig bezoekt
’. In artikelen 4, lid 2, en 4c Leerplichtwet staat dat daarvan sprake is ‘zolang geen les of praktijktijd wordt verzuimd’. In combinatie met de vrijheid van richting en inrichting, laat deze formulering veel ruimte voor het bevoegd gezag om te bepalen op welke wijze elke van haar leerlingen aan de bezoekplicht voldoet. De sectorwetten geven weliswaar aanwijzingen over de hoeveelheid onderwijstijd[maar]
schoolbesturen zijn vrij in de wijze waarop zij de resultaten van het onderwijs op de school realiseren. Die vrijheid blijkt ook uit artikel 41, lid 1, WPO en artikel 46, lid 1, WEC waarin staat: ‘De leerlingen nemen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.
’ Van verzuim is dus sprake zodra de leerling niet aanwezig is bij een voor hemdoor de school voorgeschreven
les of praktijktijd. (…).”