Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
12 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had een beroep gedaan op vrijstelling van de Leerplichtwet 1969 voor haar zoon, die werd opgevoed in een liberaal joodse traditie. De verdachte stelde dat de joodse identiteit van haar zoon op openbare scholen niet of onvoldoende werd ontwikkeld en dat de levensbeschouwelijke neutraliteit van deze scholen in strijd was met de joodse opvoeding. Het Gerechtshof had echter geoordeeld dat de bezwaren van de verdachte tegen het openbaar onderwijs niet konden worden aangemerkt als overwegende bezwaren tegen de richting van het onderwijs, en dat de bezwaren tegen de joodse basisschool Rosj Pina van praktische en pedagogische aard waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had vastgesteld of de zoon van de verdachte op de joodse basisschool kon worden geplaatst, en dat de bezwaren van de verdachte tegen het openbaar onderwijs niet zonder meer konden worden afgewezen. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie over de onderzoeksplicht van de rechter met betrekking tot bezwaren tegen de richting van het onderwijs. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te onderzoeken of bezwaren tegen het onderwijs daadwerkelijk betrekking hebben op de richting van het onderwijs, en dat levensbeschouwelijke bezwaren ook kunnen gelden voor openbaar onderwijs. De uitspraak heeft implicaties voor ouders die een vrijstelling van de leerplicht wensen op basis van levensbeschouwelijke overtuigingen.