ECLI:NL:HR:2005:AU1675

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03290/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen verplichting voor de rechter om te beslissen over niet voorgedragen verweer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen, maar zijn raadsman had een pleitnotitie overgelegd. De kern van de zaak betreft de vraag of de rechter verplicht is om te beslissen over verweren die schriftelijk zijn ingediend maar niet ter terechtzitting zijn voorgedragen. De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsregel bestaat die de rechter verplicht om te beslissen over een verweer dat niet uitdrukkelijk is voorgedragen. Dit vereiste van uitdrukkelijke voordracht is bedoeld om de helderheid van de procesvoering te waarborgen en om het openbaar ministerie in staat te stellen zich over dergelijke verweren uit te laten. Het hof was derhalve niet verplicht om een beslissing te geven op het door de raadsman overgelegde schrijven van de verdachte, omdat de inhoud daarvan niet als verweer was voorgedragen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet kan slagen, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het hof wordt bevestigd.

Uitspraak

8 november 2005
Strafkamer
nr. 03290/04
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2004, nummer 20/001000-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 november 2003, waarbij de verdachte is vrijgesproken ter zake van het hem primair tenlastegelegde feit en ter zake van subsidiair "oplichting" is veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof niet heeft beslist op het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer dat de Politierechter de Officier van Justitie niet-ontvankelijk had moeten verklaren in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging en op het verweer dat daardoor niet is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM.
3.2. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen doch wel zijn gemachtigde raadsman. Het in het middel bedoelde verweer is vervat in een pleitnotitie van de verdachte welke door de raadsman aan het slot van zijn pleidooi aan het Hof is overgelegd. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman stelt tenslotte dat verdachte voor de zitting aan hem een pleitnotitie heeft overhandigd waarin verdachte zijn standpunt uiteenzet. De raadsman legt de pleitnotitie van verdachte over aan het hof. Deze pleitnotitie zal in het dossier worden opgenomen en het hof neemt hier kennis van."
3.3. Geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen omtrent enig door de verdachte schriftelijk gevoerd verweer, dat niet door of namens de verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk is voorgedragen. Dit vereiste van de uitdrukkelijke voordracht dient de helderheid van de procesvoering en geeft houvast omtrent hetgeen is aangevoerd aan de rechter, de verdediging en het openbaar ministerie, terwijl zo eveneens wordt gewaarborgd dat het openbaar ministerie in de gelegenheid wordt gesteld zich ter terechtzitting over dergelijke verweren uit te laten. Gelet daarop was het Hof niet verplicht een beslissing te geven op de in het middel weergegeven passages uit het door de raadsman aan het Hof overgelegde schrijven van de verdachte waarvan niet blijkt dat de inhoud daarvan namens de verdachte bij wijze van verweer is voorgedragen. Hieraan doet niet af dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het Hof heeft beslist dat de pleitnotitie met het standpunt van de verdachte in het dossier zal worden opgenomen en dat het Hof daar kennis van neemt.
3.4. Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 november 2005.