Conclusie
Nummer 19/04180
middelbevat de klacht dat het oordeel van het hof dat art. 12, derde lid, Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer behoort tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in art. 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994 is omringd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof zou aldus zijn uitgegaan van een verkeerde uitleg van de in de tenlastelegging voorkomende term ‘onderzoek’ en de verdachte derhalve hebben vrijgesproken van iets anders dan hem was tenlastegelegd. [1]
Tenlastelegging en motivering vrijspraak
Bij een onderzoek
NJ2000/570:
NJ1982/385 had Uw Raad geoordeeld dat art. 4, tweede lid, van de destijds geldende Bloedproefbeschikking behoorde tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek was omringd, en dat er geen aanleiding was om bij de interpretatie van de term ‘onderzoek’ onderscheid te maken tussen ‘vrijwillige’ en verplichte medewerking. Het betreffende artikellid schreef voor hoeveel bloed diende te worden afgenomen. In HR 9 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8597,
NJ1991/152 m.nt. Van Veen stelde Uw Raad voorop dat van een onderzoek in de zin van art. 26, tweede lid, aanhef en onder b, WVW 1935 geen sprake was ‘indien in de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid van art. 15 Besluit alcoholonderzoeken de mededeling als bedoeld in het derde lid van dat artikel achterwege is gebleven’. Dat artikellid verplichtte ertoe aan de verdachte mee te delen dat hij recht had op een tweede bloedafname indien binnen een uur na de vordering van de blaastest bloed was afgenomen. [7] In HR 28 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9780,
VR1994/189 is beslist dat uit de tekst van het geldende art. 6 BAO en de Nota van Toelichting bij dat besluit volgde ‘dat de ademanalyse niet eerder mag plaatsvinden dan nadat twintig minuten zijn verstreken nadat – voor zover te dezen van belang – van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht’.
NJ2008/247 m.nt. Buruma voorlag, was niet voldaan aan het geldende art. 7 Besluit alcoholonderzoeken. Dat schreef voor dat het ademanalyse-apparaat wordt bediend door een opsporingsambtenaar die door de betrokken korpschef of brigadecommandant was aangewezen, en dat deze aanwijzing slechts geschiedde ‘indien de betrokken ambtenaar heeft getoond de voor het bedienen van het ademanalyse-apparaat benodigde kennis en vaardigheden te bezitten’. Uw Raad overwoog:
NJ2016/114 m.nt. Vellinga-Schootstra (onder
NJ2016/115) voorlag was vaker geblazen dan toegestaan. Het geldende art. 8, tweede lid, BAO bepaalde dat de verdachte ‘zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat (blaast) als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn’. Art. 9 bepaalde dat het onderzoek eenmaal kon worden herhaald indien ‘de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek’. Uit de overwegingen van het hof volgde dat er in deze zaak ‘vijf niet voltooide ademonderzoeken (waren). Pas bij het zesde ademonderzoek is er een ademonderzoekresultaat gegenereerd’. Uw Raad overwoog:
NJ2017/173 werd in cassatie geklaagd dat aan de verdachte na het bloedonderzoek niet onverwijld was meegedeeld dat hij recht had op een contra-expertise. Het geldende art. 10 BAO schreef voor dat het resultaat van het onderzoek ‘aanstonds’ aan de verdachte werd meegedeeld. Uw Raad oordeelde dat tot de waarborgen waarmee de wetgever het in art. 163, vierde lid, WVW 1994 bedoelde onderzoek heeft omringd niet behoort ‘dat na onderzoek van het afgenomen bloedmonster (onverwijld) aan de verdachte wordt medegedeeld, dat hij recht heeft op een tegenonderzoek naar de THC-concentratie in het bloed.’ En in HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:569,
NJ2020/161 ten slotte betrof de klacht het in het geldende art. 21 BAO neergelegde voorschrift dat de verdachte bij een tegenonderzoek een laboratorium kan ‘aanwijzen uit een lijst van ten minste drie (...) erkende laboratoria’. Uit de overwegingen van Uw Raad volgt dat deze keuzemogelijkheid niet behoorde tot het stelsel van strikte waarborgen, nu zij ‘niet een waarborg voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig’ was. De betrouwbaarheid van het tegenonderzoek wordt volgens Uw Raad ‘gewaarborgd door de verplichting om dat onderzoek door een door de minister aangewezen laboratorium volgens door de minister aangewezen analysemethoden uit te voeren’.
NJ2008/247 m.nt. Buruma (randnummer 14), meent dat het onderscheid dat Simmelink maakt tussen verschillende soorten voorschriften aanspreekt. [11]
Driving Under the Influence of Drugs, alcohol and medicines) uit 2011 (met weglating van een voetnoot): [25]
(BFK: bij wie binnen een uur bloed is afgenomen, zo begrijp ik)profijt van het tijdsverloop’ had. Dat argument, dat met rechtsgelijkheid van doen heeft, legde het af tegen de argumentatie van de SWOV. De minister schrijft vervolgens dat hij in plaats van het afgeschafte voorschrift in art. 12, derde lid, BADG het uitgangspunt heeft neergelegd ‘dat van een verdachte zo snel mogelijk bloed wordt afgenomen opdat de factor tijd zo min mogelijk in zijn voordeel is’ (p. 25-26).
NJ2019/62 overwoog Uw Raad:
Bespreking van het middel
NJ2016/114 m.nt. Vellinga-Schootstra kan worden afgeleid dat een voorschrift volgens Uw Raad slechts behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994 is omringd, indien dat voorschrift ‘ertoe strekt de juistheid te waarborgen van het resultaat van een ademanalyse’. Daarmee in lijn wordt in HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:569,
NJ2020/161 een voorschrift niet als onderdeel van dit stelsel aangemerkt omdat het ‘niet een waarborg voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig’ vormt. En in HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684 overwoog Uw Raad dat van een onderzoek zoals bedoeld in art. 8, vijfde lid, WVW 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek ‘met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan’ heeft omringd. [34] Uit deze rechtspraak volgt dat een voorschrift tot de strikte waarborgen kan worden gerekend indien het ertoe strekt de betrouwbaarheid van de ademanalyse of de bloedproef te waarborgen.