ECLI:NL:HR:2020:1684

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/04315
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de naleving van waarborgen bij bloedonderzoek na rijden onder invloed van amfetamine

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was op 20 juni 2018 te Haarlem aangehouden voor het rijden onder invloed van amfetamine, zoals vastgesteld door een bloedonderzoek. De verdachte stelde dat de waarborgen, zoals neergelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, niet waren nageleefd, omdat het bloedmonster pas acht dagen na afname naar het laboratorium was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat de bloedmonsters op dezelfde dag als de afname door de opsporingsambtenaar naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waren verzonden en dat het NFI de monsters op de volgende dag had ontvangen. Het hof had vastgesteld dat de monsters onder de juiste omstandigheden waren bewaard en vervoerd, en dat er geen sprake was van schending van de wettelijke voorschriften. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het beroep van de verdachte werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04315
Datum27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 september 2019, nummer 23-000291-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich in de kern tegen het oordeel van het hof dat sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 20 juni 2018 te Haarlem een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 840 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018115663-2 van 20 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 20 juni 2018 hielden wij (...) als verdachte aan:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats].
Grond aanhouding
Op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 8/5 Wegenverkeerswet 1994.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018115663-5 van 20 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juni 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb eergisteren wat genomen. Ik had amfetamine genomen. Ik reed in een personenauto. Ik kwam uit de richting van het Beatrixplein (het hof begrijpt: te Haarlem) rijden. Ik gebruik ongeveer 4 dagen in de week drugs.
3. Een geschrift, te weten een aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed door verbalisant [verbalisant 1] op 20 juni 2018.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Naam en geboortedatum bloedgever:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975.
Onderzoek bloed op drugs.
(...)
Identiteitszegel Analyse Plakken
TAAR8556NL analyse TAAR8557NL tegenonderzoek
(...)
Ondergetekende arts verklaart op 20 juni 2018 op de voorgeschreven wijze van bovenstaande persoon om 4.25 uur bloed te hebben afgenomen.
Wijze van afname Venapunctie.
Plaats van afname politiebureau.
(...)
4. Een rapport, drugs in het verkeer, van het Labor Mönchengladbach, opgemaakt door drs. P.G.M. Zweipfenning, apotheker, toxicoloog (Eur.Reg.Tox), forensisch toxicoloog NRGD op 9 juli 2018.
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Rapport datum: 9 juli 2018
Datum aanvraag: 20 juni 2018
Verbalisant: [verbalisant 1]
Naam donor: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1975
Onderzoeksmateriaal
SIN nummer Omschrijving
TAAR8556NL Bloed van [verdachte]
TAAR8557NL Bloed van [verdachte], bestemd voor eventueel tegenonderzoek
Het bloed wordt voor en na de analyse bewaard bij -20 °C
(...)
Resultaten
Aangewezen stof Eindresultaat in bloed Rapportage eenheid (TAAR8556NL)
Amfetamine 840 microgram per liter
Groep amfetamine- 840 microgram per liter
achtige
5. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018115663-12 van 21 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op vrijdag, 11 januari 2019, kreeg ik van officier van justitie mr. R.C.G. van den Ancker het verzoek om een aanvullend proces-verbaal op te stellen omtrent de wijze (het proces) en termijn waarop het bloed is opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Op woensdag, 20 juni 2018, heb ik verdachte [verdachte] aangehouden op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 8/5 Wegenverkeerswet 1994 en artikel 107/1 Wegenverkeerswet 1994. Naar aanleiding hiervan zijn op woensdag, 20 juni 2018, bij verdachte [verdachte] bloedmonsters afgenomen voor een toxicologisch onderzoek.
Het normale proces voor het versturen van de bloedmonsters is het volgende:
Bloedmonsters worden zo spoedig mogelijk via de postkamer van de politie verstuurd naar het NFI.
Op woensdag, 20 juni 2018, heb ik de bloedmonsters aangeboden aan de postkamer van de politie. Zodat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk worden aangeboden bij het NFI. Ik heb mij ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
Naar aanleiding van het verzoek van officier van justitie mr. R.C.G. van den Ancker heb ik op maandag, 21 januari 2019 te 09.56 uur, telefonisch contact gezocht met het NFI.
Ik heb aan de medewerkster van het NFI verzocht om na te gaan wanneer het NFI de bloedmonsters van verdachte [verdachte] had ontvangen. Ik hoorde de medewerkster zeggen dat het NFI op donderdag, 21 juni 2019, de bloedmonsters van verdachte [verdachte] had ontvangen. Ik vroeg aan de medewerkster van het NFI of hiervan een bewijs van ontvangst was. Ik hoorde de medewerkster van het NFI zeggen dat zij mij een kopie van “Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed” ging toesturen waarop de datum van ontvangst bij het NFI te zien was.
Ik kreeg hierop via de email een kopie van “Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed”. Ik zag op de kopie van “Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed” dat de datum van ontvangst donderdag, 21 juni 2018, betrof. Ik heb mij nogmaals ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
6. Een brief met als onderwerp aanvullende verklaring inzake [verdachte], bloedonderzoek TAAR8555NL (het hof begrijpt hier en verder: TAAR8556NL) van 23 januari 2019 door [betrokkene 2].
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In uw mail van 22 januari 2019 stelt u het NFI een aantal vragen over het bloedblok met SIN TAAR8555NL. In deze brief zal ik uw vragen beantwoorden.
Het NFI heeft het bloedblok met SIN TAAR8555NL ontvangen op 21 juni 2018. Op 22 juni 2018 is de administratieve afhandeling van de onderzoeksaanvraag afgerond. Vanaf het moment van ontvangst van het monster door het NFI tot aan het moment van overdracht aan de koerier van de interdepartementale koeriersdienst is het monster bewaard in een vriezer bij -20 °C. De reden hiervoor is dat invriezen een positief effect heeft op de stabiliteit van de aangewezen drugs.
Het bloedmonster is op 29 juni 2019 door een koerier van de interdepartementale koeriersdienst op droogijs vervoerd naar Dr. Stein & Collegae, Labor Mönchengladbach in Duitsland. Op droogijs vervoeren zorgt ervoor dat het monster tijdens het transport bevroren blijft.
De reden dat het monster 8 dagen na ontvangst (en 7 dagen na het afronden van de administratieve verwerking) door het NFI getransporteerd is naar Dr. Stein & Collegae, Labor Mönchengladbach in Duitsland is dat het NFI onderzoek uitbesteedt aan dit laboratorium en daarom periodiek (eens per week) monsters naar dit laboratorium stuurt.”
2.2.3
Het hof heeft voorts het volgende overwogen:
“De raadsman heeft bepleit dat de strikte voorschriften rond het bloedonderzoek, die zijn neergelegd in het Besluit, niet zijn nageleefd, waardoor van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW geen sprake is. De wet schrijft voor dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk bij het laboratorium bezorgd moet worden. In onderhavige zaak heeft het NFI het bloedmonster na acht dagen naar het Duitse laboratorium verstuurd, waardoor niet aan het vereiste ‘zo spoedig mogelijk’ is voldaan. De inhoud van het aanvullende proces-verbaal van de politie en de aanvullende verklaring van het NFI maakt dit niet anders. Het niet naleven van de voorwaarde dient het resultaat van dit bloedonderzoek te worden uitgesloten van het bewijs en derhalve tot vrijspraak leiden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (verder: het Besluit) luidt:
Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die: ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
Artikel 14 van het Besluit luidt:
1) De opsporingsambtenaar formuleert de opdracht voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht.
2) De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. Als laboratorium komt alleen in aanmerking:
a. een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse, dan wel
b. een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.
3) Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie, bedoeld in het tweede lid, onder a.
4) Indien de accreditatie van een laboratorium, bedoeld in het tweede lid, is ingetrokken of geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, kan in dat laboratorium geen bloedonderzoek meer worden verricht.
Het hof stelt op basis van het zich in het dossier bevindende formulier ‘Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’ vast dat een arts op 20 juni 2018 om 04.25 uur bloed heeft afgenomen bij de verdachte. Uit het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] is gebleken dat deze verbalisant op 20 juni 2018 de bloedmonsters aangeboden heeft aan de postkamer bij de politie om deze aan het NFI te verzenden. Uit de aanvullende stukken van het NFI is gebleken dat het NFI de bloedmonsters op 21 juni 2018 heeft ontvangen. Tevens heeft het NFI vanaf het moment van ontvangst het monster bewaard in een vriezer bij -20 °C. Hierdoor blijft de waarde van de te onderzoeken stoffen stabiel.
Op 29 juni 2019 (het hof begrijpt: 2018) is het bloedmonster door het NFI opgestuurd en op droogijs vervoerd naar Dr. Stein & Collegae, Labor te Mönchengladbach in Duitsland. Het NFI besteedt onderzoek uit aan dit laboratorium en stuurt daarom eens per week monsters naar dit laboratorium.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat deze feitelijke gang van zaken geen schending van de voorschriften zoals die zijn opgenomen in het Besluit heeft opgeleverd. Het bloedmonster is immers op dezelfde dag als de bloedafname - oftewel zo spoedig mogelijk - door de opsporingsambtenaar aan het laboratorium (het NFI) verzonden, alwaar het de volgende dag is ontvangen. Dat het NFI een geaccrediteerd laboratorium is als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit is niet betwist. Derhalve is voldaan aan artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit.
Het hof leest in de woorden van artikel 13 noch elders in het Besluit de strekking dat een bloedmonster tevens onverwijld onderzocht dient te worden. De uitbesteding van het onderzoek van het bloedmonster door het NFI is evenmin in strijd met enig in het Besluit opgenomen voorschrift.
Nu geen sprake is van een schending van enige in het Besluit opgenomen waarborg kan het resultaat van het verrichte bloedonderzoek gebruikt worden voor het bewijs. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang:
- artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde.”
- artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit):
“In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. bloedonderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, derde lid, onder b, of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (...)”
- artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat is opgenomen in paragraaf 4.2 (bloedonderzoek):
“1. Bij de bloedafname, (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
- artikel 14 lid 1 en lid 2 Besluit:
“1. De opsporingsambtenaar formuleert de opdracht voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht.
2. De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. Als laboratorium komt alleen in aanmerking:
a. een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse, dan wel
b. een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.”
- artikel 7 lid 1 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Regeling):
“De methode voor de uitvoering van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit voldoet aan de eisen, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling.”
- Bijlage 1 horende bij de Regeling, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
“De eisen aan de methode met behulp waarvan bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit wordt verricht:
• Zo spoedig mogelijk na ontvangst door het laboratorium worden de twee buisjes bloed bevroren bewaard of, als dat niet mogelijk is, in de koelkast. [voetnoot: Een bewaartemperatuur bij ongeveer –20°C heeft de voorkeur.] (...) Het bloedblok wordt liggend op het grootste oppervlak in de vriezer geplaatst om de kans op breuk van de bloedbuizen te minimaliseren.
• (...) In geval van een tegenonderzoek op andere stoffen, al dan niet in combinatie met tegenonderzoek op alcohol, wordt het buisje bloed op droogijs getransporteerd. (...).”
2.4.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
2.4.2
Het hof heeft vastgesteld dat de op 20 juni 2018 bij de verdachte afgenomen bloedmonsters op diezelfde datum door een opsporingsambtenaar zijn verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), dat de bloedmonsters door het NFI tot aan het moment van overdracht op 29 juni 2018 aan een koerier zijn bewaard in een vriezer bij -20 °C en dat de bloedmonsters op 29 juni 2018 op droogijs zijn vervoerd naar een laboratorium in Mönchengladbach (Duitsland) voor het uitvoeren van het bloedonderzoek. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk door een opsporingsambtenaar aan een geaccrediteerd laboratorium, te weten het NFI, zijn verzonden en dat ook anderszins geen sprake is van schending van enige in het Besluit opgenomen waarborg, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2020.