Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van drugs, specifiek cannabinoïden, op 18 maart 2013 in Amsterdam. Het Hof had eerder geoordeeld dat het NFI-rapport, dat de aanwezigheid van THC in het bloed van de verdachte aantoonde, als bewijs mocht worden gebruikt, ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte niet was geïnformeerd over zijn recht op een contra-expertise na het bloedonderzoek. De verdediging stelde dat dit gebrek aan informatie de betrouwbaarheid van het NFI-rapport in twijfel trok.
De Hoge Raad oordeelde dat de wetgeving niet vereist dat de verdachte onverwijld wordt geïnformeerd over zijn recht op een contra-expertise. De waarborgen die de wetgever heeft gesteld voor het onderzoek zijn niet geschonden door het ontbreken van deze mededeling. De Hoge Raad bevestigde dat de oorspronkelijke onderzoeksresultaten van het NFI betrouwbaar waren, ondanks de lagere THC-concentratie die uit de contra-expertise naar voren kwam. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee het oordeel van het Hof werd bekrachtigd.
Deze uitspraak benadrukt de juridische kaders rondom het rijden onder invloed van drugs en de eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld, evenals de rechten van de verdachte in het kader van bloedonderzoeken.