Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
middelklaagt thans dat mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, (zonder nadere motivering) uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad en/of dat de verwerping van het daarop betrekking hebbend verweer onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2011, met nummer PL1236 2011070843-6 opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 28-32).
bevindingen van de verbalisant:
verklaring van de verdachte:
[…]
AG: hier volgt dezelfde opsomming als in het eerste bewijsmiddel is weergegeven, met dien verstande dat het hof in deze overweging heeft weggelaten het punt dat “in de meterkast een plantensproeier [stond]”. Om nodeloze herhaling te voorkomen, verwijs ik voor de opsomming naar het eerste bewijsmiddel.
Vrijspraak
[…]
16. Ten aanzien daarvan wijs ik erop dat in het dossier geen direct bewijs aanwezig is waaruit objectief blijkt dat op die voorwerpen sporen van hennepresten zijn gevonden. Dat is [AG: ik begrijp “dit”] zo zou zijn, is slechts gebaseerd op de bevindingen van één verbalisant. De resten zijn echter niet op enige wijze getest. In dit geval kan volgens de verdediging niet worden gesteld dat de enkele waarneming van een verbalisant voldoende is om aan te nemen dat het om hennep gaat. Het gaat immers niet om een hele plantage, maar slechts om een zeer beperkte hoeveelheid plantenresten, het is maar zeer de vraag of bij een dergelijke kleine hoeveelheid de verbalisant (eveneens) deskundig genoeg is om dit te kunnen vaststellen. Bovendien is niet uit te sluiten dat hij zich heeft laten leiden door de door hem geziene hennepplantage en daarom snel overtuigd was van het feit dat dit ook hennep zouden betreffen, terwijl het mogelijkerwijs ook om iets anders zou kunnen gaan.
18. Zeker nu al het voorgaande niet meer nader kan worden onderzocht omdat het openbaar ministerie vroegtijdig tot vernietiging is overgegaan mag niet zomaar van de bevindingen van die ene verbalisant worden uitgegaan.
19. Tenslotte had cliënt toegezegd aan de huurder dat deze gebruik mocht maken van zijn gereedschap zolang hij het zou terugleggen. Indien al sprake was van hennepresten, dan kan dit ook aldus worden verklaard. Zodoende ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat de aangetroffen planten(resten) daadwerkelijk de werkzame stof THC bevatten, laat staan dat cliënt hiervan wetenschap heeft.
22. Ik acht het nog steeds relevant in dit kader te verwijzen naar de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2014, waarbij verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine.
23. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verdachte wist van de aanwezigheid van de goederen en stoffen voor de productie van amfetamine in een [betrokkene 1] waar hij vaak kwam om zich te wassen, omdat hij niet bekend was met deze producten. Ik meen dat deze casus vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, mede gezien de totale onbekendheid van cliënt met softdrugs-gerelateerde zaken. […]”
bevoegdheidmoet hebben over de verdovende middelen, is die opvatting gezien de vooropstelling hierboven in randnummer 9 niet juist.