Het bestreden arrest houdt voorts het volgende in:
"Overwegingen ten aanzien van voorwaardelijke verzoeken ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsvrouw van de verdachte heeft bij pleidooi herhaald verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen, indien het hof de verklaringen van de verdachte omtrent de onderverhuur van de bovenverdieping van voornoemd pand aan die [betrokkene 1] ongeloofwaardig acht.
Voorts heeft zij bij pleidooi herhaald verzocht om de in het pand aangetroffen fles olijfolie en scharen door een deskundige te laten onderzoeken op de aanwezigheid van hennepresten, mocht het hof van oordeel zijn dat zich daarop wel hennepresten bevonden.
Tot slot heeft de verdediging bij pleidooi herhaald verzocht om de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en een onbekend gebleven wijkagent als getuige te horen, indien het hof van oordeel is dat het totaal aantal ten laste gelegde hennepplanten (566 stuks) én de gehele ten laste gelegde periode (1 maart 2011 tot en met 22 juni 2011) bewezen kunnen worden verklaard.
Het hof overweegt dat het hier voorwaardelijke verzoeken betreft, hetgeen betekent dat de verzoeken pas geacht worden te zijn gedaan indien de daaraan verbonden voorwaarden zijn vervuld. Het hof is van oordeel dat het, voor zover het dergelijke verzoeken zou toewijzen, nadat bij beraad in raadkamer is gebleken dat de daaraan verbonden voorwaarden zijn vervuld, in voorkomende gevallen reeds - al dan niet gedeeltelijk - zijn oordeel zou geven over de door het hof nog te beantwoorden vragen als bedoeld in de artikelen 348 en/of 350 Sv. Daarmee wordt door de verdediging een situatie uitgelokt, waarin door de leden van de samenstelling van het hof die de verzoeken heeft toegewezen de schijn van partijdigheid zou kunnen worden gewekt, indien zij op een volgende terechtzitting in die zaak wederom deel uitmaken van de samenstelling van het hof. In dat geval hebben zij zich immers reeds impliciet uitgelaten over een van de vragen als bedoeld in een van voornoemde artikelen.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzitter ter terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2014 de raadsvrouw medegedeeld dat het hof de voorwaardelijke verzoeken niet als zodanig zal accepteren en uitsluitend zal beslissen op onvoorwaardelijke verzoeken. De raadsvrouw is vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om haar voorwaardelijke verzoeken als hiervoor vermeld alsnog te doen in onvoorwaardelijke vorm. Gesteld noch gebleken is dat de verdediging daardoor in haar belangen zou zijn geschaad. Los van het feit dat een deel van die verzoeken in onvoorwaardelijke vorm reeds eerder op de regiezitting van 8 april 2014 in het kader van deze strafzaak zijn besproken en op 22 april 2014 door het hof daarop is beslist.
De raadsvrouw heeft van de mogelijkheid om haar verzoeken in onvoorwaardelijke vorm te doen echter geen gebruik willen maken, zodat het hof bovenstaande verzoeken als niet herhaald beschouwt en aldus niet gehouden is om daarop een beslissing te nemen. De stelling van de raadsvrouw dat ze de verzoeken wel moet herhalen om deze in cassatie aan de orde te kunnen stellen, mist juridische grondslag."
2.6.1.Uit het vorenstaande volgt dat verzoeken zijn gedaan tot het horen van [betrokkene 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en een onbekend gebleven wijkagent als getuigen en tot het doen van nader onderzoek aan een aangetroffen fles olijfolie en aangetroffen scharen. Dit zijn verzoeken als voorzien in art. 331, eerste lid, Sv in verbinding met art. 328 Sv, om toepassing te geven aan art. 315 Sv, welke bepalingen naar luid van art. 415, eerste lid, Sv ook op het onderzoek in hoger beroep toepasselijk zijn, zodat een uitdrukkelijke beslissing op deze verzoeken was vereist. Dat geldt ook voor zover de verzoeken voorwaardelijk zijn gedaan, nu de daaraan gestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.6.2.Het Hof was van oordeel dat het op de desbetreffende verzoeken niet behoorlijk kon beslissen als zij werden gedaan onder de voorwaarde dat het Hof de verdachte niet zou vrijspreken. Het Hof heeft, toen de verdediging het verzoek niet in onvoorwaardelijke zin wenste te doen, het verzoek als niet gedaan beschouwd. Zodanige uitleg kan niet worden aanvaard, omdat zij wezenlijk tekort kan doen aan belangen die de verdediging met deze verzoeken beoogt te dienen.
2.6.4.Voor zover het middel betrekking heeft op de verzoeken tot het horen van [betrokkene 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en een onbekend gebleven wijkagent als getuigen heeft dat verzuim ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.