Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij:
‘’op 10 augustus 1978 te Middelie, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 183,4 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep, waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (ook wel hashish genaamd), zijnde een middel, als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet, vermeld op de bij deze wet behorende lijst II’’.
Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
A. een ambtseedig proces-verbaal nr. 5303/78 van 10 augustus 1978, opgemaakt door J.D. [verbalisant 3] en H. [verbalisant 2] , agent en hoofdagent van gemeentepolitie te Amsterdam, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
‘’dat zij op 10 augustus 1978 opdracht kregen te gaan in de richting van de IJtunnel te Amsterdam, ter controle van een vierwielig motorvoertuig, merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken] , op de aanwezigheid van verdovende middelen;
dat zij om 16.53 uur zagen dat genoemde Mercedes reed over de rijbaan van de Valkenburgerstraat te Amsterdam, komende uit de richting van de IJtunnel;
dat zij de bestuurder van deze auto een stopteken gaven en vorderden het rijbewijs ter inzage af te geven;
dat de bestuurder bleek te zijn [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943;
dat zij [verdachte] verzochten de kofferruimte van zijn auto te openen;
dat zij zagen dat in de kofferruimte van deze auto een aantal in blauwe plastic zakken verpakte voorwerpen lagen;
dat [verdachte] een zak opende door deze te scheuren;
dat zij zagen dat in de zak een blikken trommel zat;
dat zij voorts zagen dat in de kofferruimte nog een vijftal van deze blikken aanwezig waren;
dat zij vervolgens in een blauwe plastic zak enige onverpakte op hashish gelijkende waar aantroffen;
dat zij de Mercedes-Benz en de daarin aangetroffen 6 zakken en 6 blikken in beslag namen;
dat zij voorts in de kofferruimte aantroffen een tweetal briefjes’’.