Conclusie
1.Feiten en procesverloop
alletoekomstige facturen in het dossier [betrokkene 3] zou kunnen voldoen. Ook de omstandigheid dat [verweerder 1] in het verleden steeds bepaalde naar welke vennootschap de factuur kon worden gestuurd en dat hij daarbij toezegde ervoor te zorgen dat deze betaald zou worden, is onvoldoende om gerechtvaardigd erop te mogen vertrouwen dat [verweerder 1] een toezegging deed dat hij ervoor zou zorgen dat ook alle toekomstige facturen door [verweerster 2] zouden worden voldaan. Deze handelwijze van [verweerder 1] duidt er veeleer op dat hij zich niet te veel gelegen liet liggen aan de juridische werkelijkheid, maar dat hij als (feitelijk) bestuurder van diverse vennootschappen waarin hij aan de touwtjes trok, altijd wel kon regelen dat het goed kwam (door te schuiven met rekening-courantverhoudingen of anderszins). Dat hij daarbij sprak over "ik" (omdat [verweerder 1] zich kennelijk vereenzelvigt met de diverse vennootschappen waarover hij de scepter zwaait) doet aan het vorenstaande niet af. Dit klemt te meer omdat voor borgtocht strikte regels gelden ter bescherming van de borg, en de door [eiseres] gestelde toezegging veel trekken van borgtocht heeft. Dit betekent dat de grieven van [verweerder 1] in zoverre slagen. De vorderingen van [eiseres] jegens [verweerder 1] tot nakoming van de toezegging kunnen niet worden toegewezen, hetzelfde geldt voor de vordering tot schadevergoeding voor zover deze is gebaseerd op tekortkoming in de nakoming van de gestelde toezegging.’
2.Bespreking van het principaal cassatiemiddel
onderdelen 2.1-I t/m 2.1-Vbevatten de volgende klachten. Deze onderdelen kunnen gezamenlijk worden behandeld.
als geheelaan de hand van de Haviltexmaatstaf had moeten vaststellen en kwalificeren.
onderdelen 2.3-I en 2.3-IIzijn met name gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 5.3.2 dat de precieze inhoud van de toezegging lastig is vast te stellen. De onderdelen klagen dat dit oordeel in het licht van de e-mails van [verweerder 1] aan [eiseres] en de door het hof geciteerde verklaring van [advocaat 2] , onbegrijpelijk is en ontoereikend geformuleerd.
onderdelen 2.3-III en 2.3-IVzijn gericht tegen rov. 5.3.3 en 5.3.4 van het tussenarrest en betogen in de kern dat het hof zijn oordeel dat [verweerder 1] zich niet rechtsgeldig heeft gebonden jegens [eiseres] , onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
persoonlijkeverbintenis heeft willen aangaan jegens [eiseres] . Dit oordeel, dat is verweven met waarderingen van feitelijke aard, is niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd. Het onderdeel faalt.
Moldavië) [9] ten aanzien van de uitleg van de commune regels voor internationale rechtsmacht die zijn opgenomen in art. 1-14 Rv, overwogen dat in beginsel aansluiting moet worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJEU over de Verordening Brussel I-bis [10] en haar voorlopers, tenzij aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd hiervan af te wijken. [11] De Hoge Raad heeft verder overwogen dat art. 7 lid 1 Rv, dat is gebaseerd op de voorlopers van art. 8 onder 1 Verordening Brussel I-bis, in het licht van de rechtspraak van het HvJEU over laatstgenoemde bepaling strikt moet worden uitgelegd. [12] Voor de toepassing van art. 7 lid 1 Rv heeft de Hoge Raad twee voorwaarden onderscheiden: (i) de Nederlandse rechter heeft ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht op een andere grond dan is vermeld in art. 7 lid 1 Rv zelf en (ii) de vorderingen tegen de andere gedaagde(n) vertonen voldoende samenhang met de vorderingen tegen de gedaagde ten aanzien van wie de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op een andere grond dan die is vermeld in art. 7 lid 1 Rv zelf. [13] In welke gevallen sprake is van ‘voldoende samenhang’ in de zin van art. 7 lid 1 Rv is in dit arrest niet aan de orde gekomen en evenmin de vraag of bij de uitleg van dit criterium aansluiting moet worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJEU.
Kalfelis/Schrödervan het HvJEG [14] , waarin in het kader van art. 6 onder 1 EEX-Verdrag [15] (thans art. 8 onder 1 Verordening Brussel I-bis) is overwogen dat tussen de verschillende ingestelde vorderingen een zodanig verband moet bestaan dat het van belang is deze tezamen te berechten, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gedaan. [16]
Kalfelis/Schröderte codificeren, heeft de Nederlandse wetgever aan het vereiste van samenhang de zinsnede toegevoegd ‘dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen’. In mijn conclusie voor het arrest van 29 maart 2019 [17] heb ik erop gewezen dat dit verschil begrijpelijk is in het licht van het verschil in doelstelling tussen de commune bevoegdheidsbepalingen en de bevoegdheidsbepalingen van de Verordening Brussel I-bis. Onder de gelding van de Verordening Brussel I-bis moet immers worden voorkomen dat de rechter van de ene lidstaat een beslissing geeft die onverenigbaar is met de beslissing van de rechter van een andere lidstaat, waardoor in de fase van de erkenning en de tenuitvoerlegging problemen kunnen ontstaan.
Freeport/Arnoldssonheeft het HvJEU echter overwogen dat niet noodzakelijk is dat de rechtsgrondslagen van de vorderingen identiek zijn. In het arrest
Eva Maria Painerheeft het HvJEU hieraan toegevoegd dat in het geval van een verschillende rechtsgrondslag het voor de gedaagde voorzienbaar moet zijn dat hij voor de rechter van de woonplaats van de medegedaagde zou worden opgeroepen. [25] Andere relevante gezichtspunten zijn de omstandigheid dat de nationale bepalingen waarop de verschillende vorderingen gebaseerd zijn, in hoofdzaak identiek zijn, [26] en of met de vorderingen uiteindelijk hetzelfde wordt beoogd. [27]
Onderdeel 2.5-Iklaagt over rov. 5.2 t/m 5.2.9 van het tussenarrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] op verschillende rechtsgrondslagen berusten. Primair klaagt het onderdeel dat dit oordeel onbegrijpelijk is en, subsidiair, dat het hof een te strikte en dus onjuiste uitleg heeft gegeven aan de door het HvJEU gestelde voorwaarden voor het begrip samenhang. Verder klaagt het onderdeel (in de tweede als 2.5-I genummerde paragraaf) dat, anders dan het hof heeft overwogen, de beide vorderingen zijn gebaseerd op dezelfde rechtsgrondslag.
Freeport/Arnoldsson, waarin het HvJEU heeft overwogen dat de rechter, bij het beoordelen van afdoende samenhang, rekening dient te houden met alle noodzakelijke elementen in het dossier.
Erfolgsort). Volgens het (tweede als 2.5-VI genummerde) onderdeel is de door [eiseres] geleden initiële schade, bestaande uit de onbetaald gelaten resterende facturen, in Nederland ingetreden, nu [eiseres] in Nederland is gevestigd.
Kalimijnenbeslist dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, betrekking heeft op zowel de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het
Handlungsort) als de plaats waar de schade intreedt (het
Erfolgsort). [32] Wordt de onrechtmatige daad in de ene lidstaat gepleegd (
Handlungsort), terwijl de daaruit ontstane schade zich in een andere lidstaat voordoet (
Erfolgsort), dan kan de eiser kiezen bij welk gerecht hij zijn vordering aanhangig maakt. [33]
Erfolgsort, omdat in Nederland [eiseres] initiële schade heeft geleden, die bestaat uit het onbetaald laten van de facturen.
Marinariheeft het HvJEG voor recht verklaard dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan niet ziet op de plaats waar de gelaedeerde stelt vermogensschade te hebben geleden als gevolg van een door hem geleden, in een andere lidstaat ingetreden aanvankelijke schade. [35] In de situatie waar de verzoeker louter financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit een in een andere lidstaat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen, kan zijn woonplaats waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt niet dienen als ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’, aldus het HvJEG in het arrest
Kronhofer. [36] In het arrest
Kolassaheeft het HvJEU naar aanleiding van een geval van prospectusaansprakelijkheid overwogen dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker uit hoofde van het intreden van de schade bevoegd zijn wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op de bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank. [37] Die vaststelling was echter gedaan in het bijzondere kader van die zaak, die werd gekenmerkt door bijzondere omstandigheden. In het arrest
Universal Musicheeft het HvJEU bevestigd dat bij gebreke van andere aanknopingspunten niet als ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ kan worden aangemerkt de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden, wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker en het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat. Uitsluitend in de situatie waarin de andere bijzondere omstandigheden van de zaak eveneens ertoe bijdragen bevoegdheid toe te kennen aan het gerecht van de plaats waar zuiver financiële schade is ingetreden, zou dergelijke schade kunnen rechtvaardigen dat de verzoeker zijn zaak bij dit gerecht aanbrengt. [38] In het arrest
Vereniging van Effectenbezitters/BPheeft het HvJEU benadrukt dat de vaststelling van de plaats waar de schade intreedt, moet stroken met de doelstelling van de Verordening Brussel I-bis dat het voor de verweerder redelijkerwijs voorzienbaar is voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen. [39]
Erfolgsortals bevoegdheidsgrondslag op haar plaats is. Het enkele feit dat op de (Nederlandse) bankrekening van [eiseres] geen betaling van de facturen heeft plaatsgevonden door het nalaten van [verweerder 1] om voor financiering te zorgen, brengt niet met zich dat het
Erfolgsortin Nederland is gelegen. De door [eiseres] in het middel aangevoerde omstandigheid dat [eiseres] in Nederland is gevestigd, is onvoldoende om het
Erfolgsortin Nederland te lokaliseren. Weliswaar vloeit uit de rechtspraak van het HvJEU voort dat de plaats waar zuiver financiële schade is ingetreden,
kandienen als grondslag voor bevoegdheid, maar daarvoor is de aanwezigheid van andere bijzondere omstandigheden vereist. [40] Van die andere bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken. Het onderdeel verwijst ook niet naar vindplaatsen in de gedingstukken waar dergelijke bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. Op het voorgaande stuiten de onderdelen 2.5-VI en 2.5-VII af.