ECLI:NL:GHDHA:2020:1578

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
200.209.193
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest inzake betaling van facturen en deskundigenonderzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 september 2020 een eindarrest gewezen in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant 1] B.V. en [appellant 2] tegen [geïntimeerde] N.V. De procedure betreft de betaling van facturen en de vraag of er sprake is geweest van excessief declareren door [geïntimeerde]. In eerdere tussenarresten heeft het hof [deskundige] benoemd om advies uit te brengen, maar [appellant 1] heeft nagelaten het voorschot voor de deskundige te betalen en de benodigde stukken aan te leveren. Hierdoor heeft het hof geconcludeerd dat [appellant 1] afziet van deskundigenonderzoek en bewijsvoering. Het hof heeft eerder al geoordeeld dat [appellant 1] zich tevergeefs heeft beroepen op beroepsfouten als reden om de facturen niet te betalen. De vorderingen tegen [appellant 2] zijn afgewezen, en het hof heeft zich onbevoegd verklaard voor vorderingen gebaseerd op onrechtmatige daad. Het hof heeft de kosten van de procedure gecompenseerd en [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Het arrest is openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.209.193/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/486512 / HA ZA 15-1042

arrest van 8 september 2020

inzake
1.
[appellant 1] B.V., voorheen genaamd
[…] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
advocaat: geen, voorheen mr. J.M.K.P. Cornegoor te Haarlem,
en
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Haarlem,
hierna respectievelijk te noemen: [appellant 1] en [appellant 2], en gezamenlijk [appellant 1] c.s.,
tegen

[geïntimeerde] N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: [naam advocaat geïntimeerde] te Rotterdam.

De verdere loop van het geding

Voor het verloop van de procedure tot 19 februari 2019, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. In dat arrest heeft het hof [deskundige] als deskundige benoemd met het verzoek het hof van advies te dienen. In het arrest is verder bepaald dat [appellant 1] binnen vier weken na factuurdatum het voorschot van de deskundige dient te voldoen en het procesdossier (voorzien van de dossiers van de in geding zijnde procedures) binnen een maand aan de deskundige ter hand zal stellen. Bij brief van 30 juni 2020 heeft [geïntimeerde] het hof erop gewezen dat [appellant 1] nog immer niet aan deze verplichtingen heeft voldaan en verzocht de zaak niet opnieuw aan te houden, maar uit het niet handelen van [appellant 1] de gevolgtrekking te maken die het hof geraden acht. Bij e-mail van 7 juli 2020 heeft de griffier van het hof [appellant 1] uitgenodigd binnen 14 dagen te reageren en meegedeeld dat het hof uit het uitblijven van een tijdige en adequate reactie de conclusie zal trekken die het hof geraden voorkomt. De advocaat van [appellant 1] heeft zich vervolgens onttrokken. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen van 25 augustus 2020 voor het stellen van een nieuwe advocaat. [appellant 1] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hierna heeft het hof opnieuw arrest bepaald.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. In deze zaak is onder meer de vraag aan de orde, of moet worden geoordeeld dat sprake is geweest van excessief declareren door [geïntimeerde] in diverse aan [appellant 1] gerelateerde zaken. In zijn tussenarrest van 4 september 2018 heeft het hof overwogen dat het ten aanzien van deze vraag (met inachtneming van hetgeen verder in dat arrest is overwogen) behoefte heeft aan deskundige voorlichting. In zijn tussenarrest van 19 februari 2019 heeft het hof [deskundige] als deskundige benoemd met het verzoek het hof van advies te dienen.
2. [appellant 1] heeft – hoewel haar daartoe ruim de gelegenheid is geboden – niet het voorschot van de deskundige voldaan en de deskundige evenmin van de benodigde stukken voorzien, zoals haar in het tussenarrest van 19 februari 2019 was opgedragen. [appellant 1] heeft ook niet gereageerd op het verzoek van de griffier van het hof van 7 juli 2020 om te reageren op de brief van [geïntimeerde] van 30 juni 2020. Het hof trekt hieruit de conclusie dat [appellant 1] wenst af te zien van deskundigenonderzoek / het bijbrengen van bewijs. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan excessief declareren zoals door [appellant 1] gesteld.
3. Daar het hof in zijn tussenarrest van 4 september 2018 al heeft geoordeeld dat
[appellant 1] zich tevergeefs heeft beroepen op beroepsfouten als reden om de facturen van [geïntimeerde] niet te hoeven betalen (rov. 4.2) en ervan moet worden uitgegaan dat voor alle door [geïntimeerde] gedeclareerde werkzaamheden opdracht was gegeven (rov. 4.8), zijn daarmee alle verweren van [appellant 1] verworpen. Dit betekent dat de in het bestreden vonnis opgenomen veroordeling tot betaling van de facturen van [geïntimeerde] ten aanzien van [appellant 1] dient te worden bekrachtigd.
4. Ten aanzien van de vorderingen tegen [appellant 2] heeft het hof in zijn tussenvonnis van 4 september 2018 (in rov. 6.1) al geoordeeld dat de vordering voor afwijzing gereed ligt voor zover deze is gebaseerd op de vermeende toezegging ervoor te zorgen dat de facturen betaald zullen worden en dat het hof onbevoegd is kennis te nemen van de vordering voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatige daad.
5. Dit betekent dat het hof thans eindarrest kan wijzen. De slotsom is dat het principaal hoger beroep deels slaagt en het incidenteel hoger beroep faalt. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd voor zover gewezen jegens [appellant 2]. Bij een beslissing ten aanzien van het vonnis in het incident hebben partijen geen belang omdat in het dictum geen te executeren beslissingen voorkomen. Het hof zal daarom in het dictum geen beslissing opnemen ten aanzien van het vonnis in het incident. Het hof zal opnieuw rechtdoende de vordering jegens [appellant 2] afwijzen voor zover gebaseerd op de vermeende toezegging en zich onbevoegd verklaren kennis te nemen van de vordering voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatige daad.
7. Gegeven de situatie dat [appellant 1] en [appellant 2] in deze procedure gezamenlijk zijn opgetrokken, past bij deze uitkomst dat de kosten van de eerste aanleg en het principaal hoger beroep worden gecompenseerd en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Dit betekent dat het bestreden vonnis ook ten aanzien van de proceskosten zal worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de rechtbank Rotterdam, team haven en handel, van 9 november 2016, voor zover gewezen tegen [appellant 2], alsmede met betrekking tot de proceskosten (onderdelen 5.2 t/m 5.5 van het dictum);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen tegen [appellant 2] af voor zover gebaseerd op de toezegging;
- verklaart zich onbevoegd ter zake van de vorderingen tegen [appellant 2] voor zover gebaseerd op onrechtmatige daad;
- compenseert de kosten van de eerste aanleg, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige (onderdeel 5.1 van het dictum);
- compenseert de kosten van het principale hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in het incidentele hoger beroep, aan de zijde van [appellant 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.580,50 aan salaris advocaat;
- verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, C.A. Joustra en F.R. Salomons en
ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 8 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.