ECLI:NL:PHR:2020:579

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
18/02984
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en de rol van de verdachte in de uitbuiting van slachtoffers

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 14 april 2020, staat de verdachte terecht voor mensenhandel, meermalen gepleegd, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden, met aftrek van voorarrest, en is ook veroordeeld tot schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de benadeelde partijen. De zaak betreft de uitbuiting van twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beiden in de prostitutie werkten. De verdachte heeft hen gedwongen om hun verdiende geld aan hem af te staan, onder dreiging van geweld en mishandeling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de mensenhandel in stand gehouden. De Hoge Raad heeft in cassatie de motivering van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de mensenhandel. De verdachte heeft in cassatie vier middelen van verweer ingediend, waaronder schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de schending van het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de middelen verworpen, met uitzondering van de strafoplegging, die is verminderd. De zaak benadrukt de ernst van mensenhandel en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het strafproces.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/02984
Zitting14 april 2020
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 27 juni 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 en 2 “mensenhandel, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals bepaald in het bestreden arrest
.
Het beroep - dat gelet op de akte intrekking cassatie niet is gericht tegen de gegeven (deel)vrijspraken (waaronder begrepen impliciet cumulatief ten laste gelegde feiten) - is ingesteld namens de verdachte. Mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte vier middelen van cassatie voorgesteld.

3.Het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting althans niet zonder meer begrijpelijk is, dan wel dat het hof deze bewezenverklaarde feiten ten onrechte heeft gekwalificeerd als mensenhandel, nu het hof tevens heeft geoordeeld dat er onvoldoende (steun)bewijs is dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van de aangeefsters, terwijl uitbuiting een impliciet bestanddeel is van art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 9° Sr. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat het bestreden arrest in zoverre innerlijk tegenstrijdig is en dat de bewezenverklaringen in zoverre ontoereikend zijn gemotiveerd.
3.2.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg − onder 1 en 2 tenlastegelegd dat:
“1. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 12 december 2013 tot en met 31 maart 2015 te 's-Gravenhage en/of [geboorteplaats] en/of Breukelen en/of elders in Nederland,
A) een ander, te weten naam [slachtoffer 1],
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 1], seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 1], (sub 6°),
immers, heeft verdachte
- een (liefdes)relatie met die [slachtoffer 1] gehad en/of
- die [slachtoffer 1] gehuisvest en/of
- die [slachtoffer 1] van en naar haar werk vervoerd
en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd "Samen tot het eind, of jij gaat dood, of ik ga dood", althans woorden gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen getoond en/of
- (meermalen) de telefoon van die [slachtoffer 1] heeft weggegooid om te zorgen dat er geen bewijs zou zijn en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) mishandeld (door haar met een pen te steken in de hand en/of te trappen en/of schoppen en/of slaan en/of stompen) en/of
- die [slachtoffer 1] mishandeld als zij niet wilde gaan werken en/of wanneer zij haar verdiende geld niet aan verdachte af wilde staan en/of
- (aldus) bepaald wanneer en/of hoe lang die [slachtoffer 1] moest werken en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij haar in de prostitutie verdiende geld voor haar zou sparen en/of bewaren en/of een (kappers)zaak voor haar/hen zou openen en/of
- die [slachtoffer 1] geïsoleerd en/of verhinderd dat zij contact met familie en/of vrienden zou hebben en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) gedurende een werkdag gevraagd hoeveel zij had verdiend en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen althans bewogen lange dagen te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1] (aldus) gedwongen, althans bewogen (een groot deel van) haar met de prostitutie verdiende geld aan hem af te staan;
2. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 31 maart 2015 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage en/of IJsselstein en/of elders in Nederland en/of Antwerpen te België
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 2], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
  • heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 2], seksuele handelingen, met en/of voor een derde, (sub 9°) en/of
  • B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 2], (sub 6°),
  • immers heeft verdachte:
  • een (liefdes)relatie met die [slachtoffer 2] gehad en/of
  • misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer 2] (door het recente overlijden van haar voormalige vriend) en/of
  • die [slachtoffer 2] overgehaald in Antwerpen te gaan werken als prostituee en/of
  • een deel van de huur van een prostitutiekamer en/of een hotelkamer in Antwerpen betaald en/of
  • die [slachtoffer 2] naar het werk gebracht en/of na het werk opgehaald en/of haar door bekenden van hem, verdachte, laten brengen en/of ophalen en/of
  • die [slachtoffer 2] (meermalen) heeft mishandeld (door haar te slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen en/of duwen en/of in haar keel te knijpen en/of van de galerij naar beneden te duwen) en/of
  • die [slachtoffer 2] (meermalen) mishandeld als zij niet wilde gaan werken en/of wanneer zij haar verdiende geld niet aan verdachte af wilde staan en/of
  • (aldus) bepaald wanneer en/of hoe lang die [slachtoffer 2] moest werken en/of
  • die [slachtoffer 2] bedreigd met een (vuur)wapen en/of tegen die [slachtoffer 2] gezegd "nu is het einde voor jou" en/of
  • die [slachtoffer 2] geïsoleerd en/of verhinderd dat zij contact met familie en/of vrienden zou hebben en/of
  • tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij het geld dat zij in de prostitutie verdiende voor haar zou bewaren en/of sparen en/of een (spraytan)zaak voor haar/hen zou openen en/of
  • wanneer die [slachtoffer 2] zei dat ze wilde stoppen met het werken gezegd dat zij door moest werken en/of dat hij een (spraytan)zaak voor haar/hen zou openen en/of
  • die [slachtoffer 2] (meermalen) gedurende een werkdag gevraagd hoeveel zij had verdiend en/of
  • die [slachtoffer 2] (aldus) gedwongen, althans bewogen, (een groot deel) van haar met de prostitutie verdiende geld van hem af te staan en/of dat geld van die [slachtoffer 2] afgepakt.”
3.3.
Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 12 december 2013 tot en met 31 maart 2015 te 's-Gravenhage en Utrecht en Breukelen en elders in Nederland,
A) een ander, te weten [slachtoffer 1], door geweld en door misleiding en door misbruik van een kwetsbare positie,
  • heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde,
  • immers, heeft verdachte
  • een (liefdes)relatie met die [slachtoffer 1] gehad en
  • die [slachtoffer 1] gehuisvest en
  • die [slachtoffer 1] (meermalen) mishandeld (door haar met een pen te steken in de hand en te trappen en/of schoppen en/of slaan en/of stompen) en/of
  • die [slachtoffer 1] mishandeld wanneer zij haar verdiende geld niet aan verdachte af wilde staan en/of
  • tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij haar in de prostitutie verdiende geld voor haar zou sparen en/of bewaren en/of een (kappers)zaak voor haar/hen zou openen en/of
  • die [slachtoffer 1] (aldus) bewogen (een groot deel van) haar met de prostitutie verdiende geld aan hem af te staan;
  • 2. hij in de periode van 1 februari 2014 tot en met 31 maart 2015 te Amsterdam en 's-Gravenhage en IJsselstein en Antwerpen te België
A) een ander, te weten [slachtoffer 2], door geweld en door misleiding
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde,
immers heeft verdachte:
- een (liefdes)relatie met die [slachtoffer 2] gehad en
- die [slachtoffer 2] (meermalen) mishandeld (door haar te slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen en/of duwen en/of in haar keel te knijpen en/of
- die [slachtoffer 2] (meermalen) mishandeld wanneer zij haar verdiende geld niet aan verdachte af wilde staan en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij het geld dat zij in de prostitutie verdiende voor haar zou bewaren en/of sparen en/of een (spraytan)zaak voor haar/hen zou openen en/of
- die [slachtoffer 2] (aldus) bewogen, (een groot deel) van haar met de prostitutie verdiende geld van hem af te staan en/of dat geld van die [slachtoffer 2] afgepakt.”
3.4.
Het hof heeft – door doorhaling hiervan in de bewezenverklaringen – de verdachte vrijgesproken van de overige onder 1 en 2 ten laste gelegde onderdelen. Het hof heeft in dat verband het volgende overwogen:

Partiële vrijspraak
Het hof is van oordeel dat voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde dwangmiddelen 'dwang', 'andere
feitelijkhe(i)d(en)', 'dreiging met geweld of andere feitelijkhe(i)d(en)', 'afpersing', 'fraude' en 'misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht' te weinig steunbewijs in het dossier voorhanden is. De verdachte wordt dan ook van deze dwangmiddelen partieel vrijgesproken.
Het hof spreekt de verdachte eveneens vrij van het onder 2 ten laste gelegde dwangmiddel 'misbruik van een kwetsbare positie'.
Voorts overweegt het hof dat beide slachtoffers reeds vóór aanvang van de onder 1 en 2 ten laste gelegde perioden in Nederland werkzaam waren in de prostitutie. Uit de verklaringen van de slachtoffers noch uit enig ander bewijsmiddel valt af te leiden of en in hoeverre het (mis)handelen van de verdachte van invloed is geweest op de omstandigheid dat beide aangeefsters in de prostitutie zijn blijven werken (artikel 273f, eerste lid, onderdeel 4 Sr.). Evenmin is er voldoende (steun)bewijs dat het oordeel kan dragen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6 Sr.). Dit brengt mee dat de verdachte van die onderdelen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.”
3.5.
Aan de verdachte is onder 1 en 2 tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de strafbare feiten die zijn opgenomen in de onderdelen 1, 4, 6 en 9 van art. 273f, eerste lid, Sr. Het hof heeft deze feiten kennelijk verstaan als (impliciet) cumulatief tenlastegelegd, waarbij de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen die volgen na de woorden “immers heeft verdachte” als nadere verfeitelijking worden beschouwd van één of meer van de desbetreffende feiten. [1] Het eerste lid van art. 273f Sr luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(…)
4° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(…)
6° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(…)
9° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.”
3.6.
Ten aanzien van het in onderdeel B tenlastegelegde voordeel trekken heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende (steun)bewijs is dat het oordeel kan dragen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zoals bedoeld in art. 273f, eerste lid, onderdeel 6 Sr.
3.7.
De steller van het middel voert aan dat het arrest van het hof twee innerlijk tegenstrijdige onderdelen bevat, omdat het hof de verdachte enerzijds heeft vrijgesproken van het onder B ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken uit de seksuele uitbuiting van de aangeefsters (zoals bedoeld in art. 273f, eerste lid, onder 6 Sr) en het hof anderzijds het tenlastegelegde “door geweld en door misleiding en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde” heeft bewezenverklaard (zoals bedoeld in art. 273f, eerste lid, onder 9 Sr), terwijl uitbuiting een impliciet bestanddeel is van dat onderdeel van art. 273f Sr. Daarmee richt het middel zich tegen een motivering van de bewezenverklaring die niet te verenigen zou zijn met de motivering van een gegeven vrijspraak. De vrijspraak en de daaraan gegeven motivering zijn echter niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen. Het cassatieberoep is gelet op de akte intrekking cassatie immers niet gericht tegen de gegeven (deel)vrijspraken waaronder begrepen de impliciet cumulatief ten laste gelegde feiten. [2] Dat brengt mee dat de vraag of de motivering van de bewezenverklaring zich verdraagt met de aan de vrijspraak gegeven motivering, in cassatie niet getoetst kan worden. Daarop strandt het middel. [3]
3.8.
Het middel faalt derhalve.

4.Het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat art. 6 EVRM is geschonden, aangezien de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, het hof het vrijsprekende vonnis heeft vernietigd en genoemde feiten alsnog bewezen heeft verklaard, terwijl het hof heeft verzuimd de belastende getuigen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ambtshalve ter terechtzitting te horen.
4.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 maart 2017 houdt, voor zover van belang, in dat de raadsman aldaar het volgende heeft aangevoerd:
“In december zijn er verzoeken gedaan om een aantal getuigen te horen en van deze vijf getuigen moeten er nog twee worden gehoord op 30 maart aanstaande. De raadsman deelt mee dat de verdediging op dit moment geen verzoeken heeft, maar dat er vermoedelijk niet heel veel meer stukken bijkomen. De verdediging zal eventuele verzoeken dan ook tijdig indienen.” [4]
4.3.
De processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep houden in dat aldaar de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. Die processen-verbaal en de aan de processen-verbaal gehechte pleitnotities houden, behalve de hiervoor onder 4.2 weergegeven verzoeken die in eerste aanleg zijn gedaan om bepaalde getuigen te horen (welke verzoeken kennelijk zijn ingewilligd), verder niet in dat aldaar door of namens de verdachte is verzocht de in het middel bedoelde personen als getuigen te (doen) horen, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat een zodanig verzoek niet is gedaan.
4.4.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de vrijspraak in haar vonnis van 2 augustus 2017 als volgt gemotiveerd [5] :

Feiten 1 en 2
Met betrekking tot de vraag naar de bewezenverklaring van het tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel zoals omschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht. Wezenlijk bestanddeel van diverse varianten van het delict mensenhandel is dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht. Van een uitbuitingssituatie in de prostitutie kan worden gesproken, wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland” pleegt te verkeren, derhalve de prostituee die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt.
Bij de beoordeling van de vraag of de ten laste gelegde mensenhandel kan worden bewezen, dient te worden vastgesteld of sprake was van (een) handeling(en) (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen), middelen (dwang, geweld, bedreiging met geweld, een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van de kwetsbare positie) en het oogmerk van uitbuiting.
Allereerst dient te worden vastgesteld of de verdachte door de feitelijke handelingen, zoals deze aan de verdachte onder feit 1 (ten aanzien van [slachtoffer 1]) en onder feit 2 (ten aanzien van [slachtoffer 2]) zijn ten laste gelegd, gebruik heeft gemaakt van middelen in de zin van artikel 237f [6] eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is van belang dat, zodra het hanteren van een van deze middelen bewezen wordt verklaard, de (eventuele) instemming van aangeefster met de uitbuitingssituatie niet meer relevant is.
De aangeefsters hebben bij de politie en de rechter-commissaris - kort gezegd - verklaard dat zij een relatie kregen met de verdachte, dat de verdachte zich vrij snel gewelddadig gedroeg jegens hen en dat zij de verdachte hun in de prostitutie verdiende geld moesten geven. De verdachte mishandelde hen, bracht hen naar het werk en haalde hen weer op. Daarnaast vroeg de verdachte hen dagelijks meermalen hoeveel zij hadden verdiend.
In de verklaringen van de aangeefsters wordt een duidelijke uitbuitingssituatie geschetst, waarbij er van de zijde van de verdachte sprake zou zijn geweest van dwang, geweld, bedreiging met geweld, misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefsters voor wat betreft de rol van de verdachte voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feitelijke handelingen, waar het gebruik van de hierboven genoemde middelen uit zou blijken, onvoldoende worden ondersteund.
Dat de verdachte heeft bepaald wanneer en hoe lang de aangeefsters moesten werken, dat hij hen meermalen gedurende een werkdag heeft gevraagd hoeveel zij hadden verdiend, hen van en naar hun werk heeft vervoerd en hen heeft bedreigd, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door overige bewijsmiddelen en kan alleen worden afgeleid uit de verklaringen van de aangeefsters zelf. Voor het verwijt dat de verdachte hen heeft geïsoleerd en heeft verhinderd contact te hebben met familie en/of vrienden, ziet de rechtbank evenmin voldoende aanknopingspunten in het dossier.
De rechtbank kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen dat er sprake was van feitelijke vrijheidsbeperking van de aangeefsters, waarbij de verdachte bepaalde wanneer en hoe lang zij moesten werken, dat hij hen onevenredig lang en onder alle omstandigheden liet doorwerken en dat hij de aangeefsters ‘controleerde’. Buiten de aangiftes blijkt bovendien onvoldoende dat de aangeefsters in de ten laste gelegde periodes (een groot deel van) het door hen in de prostitutie verdiende geld aan de verdachte hebben afgestaan en dat hij hen daartoe heeft gedwongen, althans bewogen en daar opzettelijk voordeel uit heeft getrokken. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat er voor de aan de verdachte verweten mishandeling van de aangeefsters wel voldoende steun is (waarover hierna meer), ziet de rechtbank onvoldoende steun voor de stelling dat deze mishandelingen zijn gepleegd om [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] te dwingen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, of daar op enige wijze voordeel uit te trekken.
Aangezien de essentiële onderdelen van de tenlastelegging geen of onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde mensenhandel heeft begaan. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.”
4.5.
Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2018 blijkt dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft ontkend en dat zijn raadsman aldaar verweer heeft gevoerd overeenkomstig zijn aan het proces-verbaal aangehechte pleitnotities. In deze pleitnotities heeft de raadsman uitgebreid bepleit dat en waarom de verdediging de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende betrouwbaar vindt om daaraan rechterlijke overtuiging te ontlenen en heeft hij daarnaast aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefsters. Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep, die zich bij de stukken van het geding bevinden, blijkt niet dat het hof de belastende getuigen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ambtshalve ter terechtzitting heeft gehoord, zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan.
4.6.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging en bespreking van een in hoger beroep gevoerd betrouwbaarheidsverweer [7] :

Verweer inzake de betrouwbaarheid van de aangeefsters
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities - betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn, nu hun verklaringen op diverse wezenlijke punten strijdig zijn met andere bewijsmiddelen en er bovendien geen bewijs in het dossier aanwezig is dat hun verklaringen voldoende ondersteunt.
Beoordeling door het hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen zijn gehoord bij de politie en één keer bij de rechter-commissaris.
Het hof deelt in zijn algemeenheid de opvatting van de raadsman dat verklaringen die bij de rechter-commissaris na een zekere tijd worden afgelegd met enige behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld. Het tijdsverloop, het mogelijk kennisnemen van processtukken, een mogelijke beïnvloeding van het geheugen door kennis met anderen te delen of zelfs een mogelijke onderlinge afstemming van verklaringen door getuigen zijn aandachtspunten bij de uitleg en waardering van deze verklaringen.
De raadsman van de verdachte heeft aan zijn verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van [slachtoffer 1] ten grondslag gelegd dat [slachtoffer 1] het dossier heeft gelezen voorafgaande aan in ieder geval het afleggen van haar tweede verklaring bij de politie en dat er meerdere motieven kunnen zijn om belastend te verklaren (wraak en de mogelijkheid van het vorderen van een schadevergoeding). Voorts heeft hij op enkele inconsistenties in de verklaringen gewezen.
Met de raadsman constateert ook het hof enkele inconsistenties in de verschillende verklaringen van de aangeefsters, echter niet in die mate dat deze verklaringen (volledig) terzijde moeten worden gesteld. De aangeefsters hebben in de kern met betrekking tot zowel de mishandelingen door de verdachte als ten aanzien van het afstaan van het in de prostitutie verdiende geld aan hem, vanaf het moment dat zij bij de politie zijn gehoord, consistent verklaard. De verklaringen van de aangeefsters ondersteunen elkaar bovendien in dit opzicht niet alleen over en weer, maar deze verklaringen vinden ook verankering in de verklaringen van de getuigen [betrokkene 6] [8] en [betrokkene 4] (m.b.t. [slachtoffer 1]), [betrokkene 5] (m.b.t. [slachtoffer 2]) [9] en [betrokkene 1] (m.b.t. beiden) alsmede in een afgeluisterd telefoongesprek van 15 december 2013 waarin de verdachte zich met het door [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende geld bemoeit, een en ander zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de door de raadsman gestelde omstandigheden in dit geval hebben geleid tot onbetrouwbare verklaringen. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan aan de juistheid van de verklaringen van aangeefsters moet worden getwijfeld.
Het verweer wordt verworpen.”
4.7.
De bewezenverklaringen berusten op de in de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen, naar de inhoud waarvan ik verwijs.
4.8.
In HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943, klaagde een van de cassatiemiddelen dat het hof in strijd met art. 6 EVRM niet ambtshalve de oproeping van twee personen als getuigen ter terechtzitting had bevolen. De Hoge Raad oordeelde als volgt:
“4.3. In een geval als het onderhavige, dat zich kenmerkt door de bijzonderheid dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen, dient de rechter in hoger beroep, indien hij die verklaring wel voor het bewijs gebruikt, ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing daartoe de redenen op te geven. In het bijzonder moet de rechter in hoger beroep vermelden op welke gronden hij de desbetreffende verklaring betrouwbaar acht. Die gronden kunnen, maar behoeven niet te zijn ontleend aan een verhoor van de getuige in hoger beroep. In dit verband kan voorts van belang zijn de mate waarin de verklaring van de getuige steun vindt in andere bewijsmiddelen, alsook de door het openbaar ministerie tegen de vrijspraak aangevoerde bezwaren en de procesopstelling van de verdachte.
4.4. In het onderhavige geval heeft het Hof geen aanleiding gezien gebruik te maken van zijn bevoegdheid [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - wier tegenover de politie afgelegde verklaringen het Hof tot het bewijs heeft gebezigd - ambtshalve als getuige te (doen) ondervragen. In verband met deze verklaringen heeft het Hof onder meer overwogen dat de inhoud daarvan, voor zover tot het bewijs gebezigd, consistent is en in overeenstemming met de verklaringen van drie andere getuigen en objectieve bevindingen zoals opgenomen in de bewijsmiddelen. In de bewijsvoering van het Hof ligt voorts besloten dat de veroordeling van de verdachte niet uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast moet ervan worden uitgegaan dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep door of namens de verdachte het verzoek - al dan niet onder de voorwaarde dat de rechter de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor het bewijs zal gebruiken - is gedaan deze personen ter terechtzitting te horen. Tegen deze achtergrond getuigt het oordeel van het Hof dat er geen aanleiding was gebruik te maken van zijn bevoegdheid ambtshalve [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter terechtzitting te horen, ook in het licht van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de Rechtbank de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet betrouwbaar achtte en de verdachte van de onder 2.1 vermelde feiten heeft vrijgesproken, leidt niet tot een ander oordeel, nu het Hof met de in het bestreden arrest genoemde gronden genoegzaam de redenen heeft opgegeven als onder 4.3 bedoeld.”
4.9.
Ik wijs ook op HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1055, waarin verwezen wordt naar HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015. Een van de middelen klaagde dat de verklaringen van de aangeefsters ten onrechte tot het bewijs waren gebezigd, nu het hof in strijd met art. 6 EVRM hen niet ambtshalve ter terechtzitting heeft gehoord. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. In hoger beroep gebruikte het hof de verklaringen van de aangeefsters voor het bewijs. Deze aangeefsters waren door de politie en de rechter-commissaris gehoord, maar hadden in hoger beroep geen verklaring meer afgelegd. Het arrest van de Hoge Raad houdt onder meer het volgende in:
“2.4.2. In HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“(…)
3.9. Zoals onder 3.5 is opgemerkt, neemt de nationale rechter reeds tijdens de behandeling van de strafzaak beslissingen omtrent het oproepen en het horen van getuigen. Dat laat onverlet dat hij voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve - op de voet van art. 315, eerste lid, Sv dan wel art. 346, eerste en tweede lid, of art. 347, eerste lid, Sv - alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing omtrent de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.”
(…)
2.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ten overstaan van de politie en in eerste aanleg tegenover de Rechter-Commissaris verklaringen hebben afgelegd en dat zij consistent in hun lezing zijn gebleven. Tevens heeft het Hof aangegeven in welke bewijsmiddelen de verklaringen van deze getuigen steun vinden alsmede gemotiveerd waarom de door de verdachte geschetste (alternatieve) scenario's niet aannemelijk zijn geworden. Voorts houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep in dat de verdachte aldaar is verschenen en ook zijn raadsman aanwezig was. Het proces-verbaal houdt niet in dat aldaar door of namens de verdachte is verzocht de aangeefsters als getuigen op te roepen met het oog op het in zaak I en II-A tenlastegelegde, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat een zodanig verzoek niet is gedaan. Evenmin heeft het Hof ambtshalve de oproeping van de aangeefsters als getuigen ter terechtzitting bevolen. Het oordeel van het Hof dat de door de aangeefsters in het opsporingsonderzoek en in eerste aanleg in aanwezigheid van de verdediging ten overstaan van de Rechter-Commissaris afgelegde verklaringen voor het bewijs van het in zaak I en II-A tenlastegelegde kunnen worden gebruikt, getuigt – in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.”
4.10.
De Hoge Raad neemt in voormelde arresten dus geen ambtshalve verplichting tot het oproepen en horen van getuigen aan.
4.11.
Terug naar de onderhavige zaak. Deze kenmerkt zich, anders dan het geval was in het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2018, niet door de bijzonderheid dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen, terwijl de rechter in hoger beroep die verklaring wel voor het bewijs gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte immers vrijgesproken van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten omdat de belastende verklaringen van de aangeefsters met betrekking tot essentiële onderdelen van deze tenlasteleggingen, geen of onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De in het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2018 voor specifieke gevallen aanvaarde regel, die inhoudt dat de rechter in hoger beroep ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing de redenen voor het gebruik van die verklaring dient op te geven en in het bijzonder moet vermelden op welke gronden hij de desbetreffende verklaring betrouwbaar acht, waarbij die gronden kunnen maar niet behoeven te zijn ontleend aan een verhoor van de getuige in hoger beroep, vindt in de onderhavige zaak dan ook geen toepassing. [10]
4.12.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het EHRM in diverse uitspraken heeft benadrukt dat de rechter onder omstandigheden gehouden is ambtshalve belastende getuigen te horen tijdens het onderzoek ter terechtzitting, dat wil zeggen ten overstaan van de rechters of raadsheren die over de betrouwbaarheid van de getuigen moeten oordelen. Zo kan volgens de steller van het middel uit meerdere zaken van het ERHM [11] worden afgeleid dat in het bijzonder wanneer de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, het hof de vrijspraak niet mag vernietigen om tot een bewezenverklaring te komen zonder dat het hof ambtshalve de belastende getuigen oproept en deze ter terechtzitting hoort.
4.13.
De Hoge Raad heeft in zijn hierboven besproken arresten bij zijn oordeel of de beslissing van de betreffende hoven tot het niet-ambtshalve horen van de betreffende getuigen door de beugel kan, reeds het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM in aanmerking genomen. Nu het middel in de toelichting expliciet ingaat op de rechtspraak van het EHRM, zal ik daar ook nog (kort) op ingaan. Ik stel voorop dat de rechtspraak van het EHRM zich toespitst op de vraag of in het specifieke geval de voorschriften van het EHRM en de daarbij behorende protocollen zijn nageleefd, bij welke toetsing juist de omstandigheden van het specifieke geval zwaar wegen. In de zaken Manoli tegen Moldavië [12] en Lorefici tegen Italië [13] heeft het EHRM inderdaad geoordeeld dat art. 6 EVRM is geschonden nu de appelrechter, die anders dan de rechter in eerste aanleg wel tot een bewezenverklaring kwam, de belastende getuigen niet zelf had gehoord. [14] Deze rechtspraak is echter toegesneden op het gebruik door de appelrechter van getuigenverklaringen waarbij de betrouwbaarheid van die verklaringen dan wel de geloofwaardigheid van die getuigen in eerste aanleg anders is gewaardeerd en waarin de verdachte mede op grond daarvan in eerste aanleg is vrijgesproken. [15] Deze rechtspraak van het EHRM is, nu van een dergelijk verschil in waardering tussen de rechter in eerste aanleg en die in hoger beroep in de onderhavige zaak niet is gebleken, derhalve niet van toepassing op de onderhavige zaak. Het middel faalt derhalve in zoverre.
4.14.
In de toelichting op het middel wordt voorts gesteld dat de door de verdediging aangevoerde argumenten over de onbetrouwbaarheid van de aangeefsters en de “wezenlijke verschillen” tussen de door de getuige [betrokkene 1] afgelegde verklaringen en de omstandigheid dat er slechts weinig steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefsters, het hof ertoe hadden moeten nopen de getuigen zelf te horen, om zo zelf een beeld te vormen van de betrouwbaarheid van de belastende getuigen en daarmee een eerlijk proces te waarborgen.
4.15.
Blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep heeft de verdediging aldaar bepleit dat en waarom de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende betrouwbaar zijn en tevens dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefsters. Het hof heeft op beide verweren gerespondeerd en overwogen dat en waarom het de verklaringen van de aangeefsters wel betrouwbaar acht, en tevens dat en waarom het steunbewijs in samenhang met de op belangrijke onderdelen de verdachte belastende verklaringen van de aangeefsters van voldoende gewicht zijn om een bewezenverklaring van de mensenhandel te kunnen dragen [16] . In cassatie wordt niet geklaagd dat ’s hofs verwerping van het betrouwbaarheidsverweer niet door de (juridische) beugel kan. Dat er voor het hof, naast een verplichting tot het motiveren van de bewijsbeslissing in verband met een verweer van de verdediging ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters, nog een ambtshalve verplichting bestond tot het oproepen en horen van deze aangeefsters als getuigen, zie ik niet. Daarbij merk ik op dat de Hoge Raad in zijn arrest van 16 oktober 2018 vooropstelt dat de door de rechter te vermelden gronden ter onderbouwing van zijn oordeel dat hij een verklaring van een de verdachte belastende getuige - anders dan de rechter in eerste aanleg - betrouwbaar acht, niet behoeven te zijn ontleend aan een verhoor van de getuige(n) in hoger beroep. Dat laatste behoeft dan zeker niet in het onderhavige geval, waarin de rechter in eerste aanleg de in hoger beroep tot het bewijs gebezigde belastende verklaringen niet onbetrouwbaar heeft geoordeeld. Daarnaast moet ervan worden uitgegaan dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep door of namens de verdachte is verzocht (al dan niet onder de voorwaarde dat de rechter de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de in het middel bedoelde personen voor het bewijs zal gebruiken) deze personen ter terechtzitting te horen. Het middel faalt ook in zoverre.
4.16.
Mijns inziens doet zich geen enkele omstandigheid voor op grond waarvan het hof gehouden was ambtshalve de in het middel bedoelde getuigen op te roepen en te horen. [17] Het kennelijke oordeel van het hof dat er geen aanleiding was gebruik te maken van zijn bevoegdheid ambtshalve de in het middel bedoelde personen ter terechtzitting te horen getuigt, ook in het licht van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.17.
Het middel faalt.

5.Het derde middel

5.1.
Het middel klaagt dat het hof art. 342, tweede lid, Sv heeft geschonden nu het hof onder 1 en 2 telkens heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, welke bewezenverklaringen telkens in overwegende mate rusten op de verklaring van één getuige, te weten respectievelijk aangeefster [slachtoffer 1] (onder 1) en aangeefster [slachtoffer 2] (onder 2), terwijl de door de betreffende getuige gereleveerde feiten en omstandigheden telkens onvoldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal.
5.2.
De onder randnummer 3.3 weergegeven bewezenverklaringen berusten op de navolgende bewijsmiddelen [18] :
“1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016098440-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, ben werkzaam bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en ben gecertificeerd tot het opnemen van informatieve gesprekken en aangiften ter zake mensenhandel.
Op 5 april 2016 bevond ik mij in de [a-straat] te
's-Gravenhage samen met een andere verbalisant. Dit betreft een zogenaamde raamprostitutiestraat. Via het geopende raam hadden wij verbaal contact met een dame die werkzaam was in het pand [a-straat 1]. Ik ken de vrouw ambtshalve als:
[slachtoffer 1], geboren [geboortedatum]-1994 te [geboorteplaats].
Op 5 april 2016 spraken wij, verbalisanten, met [slachtoffer 1] op haar werkkamer. Ze verklaarde kort samengevat :
- Dat ze van december 2013 tot februari 2015 heeft gewerkt in de prostitutie;
- Dat ze in die periode door haar verdiend geld af heeft moeten staan;
- Dat haar toenmalige vriend/pooier [verdachte] heet;
- Dat [verdachte] haar gedurende hun relatie vaak heeft mishandeld;
- Dat [slachtoffer 2] ook heeft gewerkt in de prostitutie voor [verdachte];
- Dat ze aangifte wil doen tegen [verdachte].
Betrokkene: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats]
2. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 11 mei 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500- 2016098.440-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 5 e.v.):
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Ik heb [verdachte] leren kennen twee dagen nadat hij vrij kwam. Dat was volgens mij op 18 december 2013. Ik heb hem leren kennen in een seksclub, [A] in Nieuwegein. Ik ben op 25 november 2013 begonnen met werken in de prostitutie. Ik had niet zelf besloten om in de prostitutie te gaan, dat ging eigenlijk heel snel. Ik had een relatie met [betrokkene 7] en die begon over prostitutie. Ik vond het niet leuk, maar ik kon niet anders, ik moest. Als ik het niet zou doen, dan kreeg ik klappen.
Ik was aan het werk en raakte in gesprek met [verdachte]. Ik woonde bij een vriendin en hij woonde op het [b-straat 1] te [plaats]. We deden eigenlijk alles samen en hij vond het niet erg dat ik in de prostitutie werkte. Ik verdiende toen gemiddeld
500-600 per dag. Ik werkte toen zes dagen per week. Dat jaar trapte hij mij met oud en nieuw voor het eerst. Ik kreeg een trap in mijn buik. Ondertussen woonden wij in zijn huis aan het [b-straat]. Ik moest gewoon elke dag al mijn geld afgeven. Dat ging een beetje geleidelijk. Hij zou gaan sparen en dan zouden we een eigen zaakje gaan beginnen. In het begin zag ik het geld ook nog wel, maar dat werd steeds minder. Eerst begon hij over die zaak en al snel als hij mij dan ophaalde van het werk, dan vroeg hij hoeveel ik had verdiend en dan moest ik dat ook wel gelijk geven. Ik vond het heel raar dat hij de eerste keer naar mijn geld vroeg. Hij was toen ook helemaal omgeslagen qua gedrag. Hij was in één keer heel hebberig.
Ik durfde geen nee te zeggen. Omdat hij mij ondertussen al een paar keer geslagen had durfde ik dus ook geen nee te zeggen. Hij heeft mij tot februari 2015 zo vaak geslagen dat ik het mij niet eens meer kan herinneren. Het ging wel drie of vier keer in de week mis. Af en toe sloeg hij mij of trapte hij mij. Ik had een keer een gekneusde knie, ik was een keer blauw op mijn heup, in mijn hand gestoken, een hersenschudding gehad, een keer op mijn voorhoofd een dikke bult, hij heeft mij een keer gewurgd (het hof begrijpt: handelingen verricht die geëigend zijn voor verwurging).
[slachtoffer 2] heeft ook een tijdje voor hem gewerkt. Die kwam ongeveer in februari 2014. Ik kende haar nog uit de tijd van Alphen aan den Rijn. Ik was vervolgens in Den Haag aan het werk en toen was zij daar ook. We gingen toen een keer wat drinken en toen heeft hij daar werk van gemaakt. Hij palmde haar in. Hij wilde dat ook [slachtoffer 2] voor hem ging werken in de prostitutie en dat hij zodoende nog meer geld kon verdienen.
Ik was bang, ik durfde niet weg. Ik wilde wel, maar wist niet hoe ik dat moest doen. [verdachte] bracht mijn geld naar zijn broer.
Ik heb het meeste voor hem gewerkt in de [a-straat 1] in Den Haag. Ik werkte zes dagen per week vanaf 17:30 uur tot 00:30 uur. Ik heb ook een periode gehad dat ik zowel op de dag als de avond werkte, om meer geld te verdienen. [verdachte] had dat bedacht.
3. Een proces-verbaal van verhoor, aangever [slachtoffer 1] d.d. 17 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 89 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz . 254 e.v.):
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Toen ik [verdachte] leerde kennen werkte ik 2 à 3 dagen per week in de [a-straat]. Toen ik hem kende werkte ik een tijdje via internet en heb ik ook nog bij twee clubs gewerkt. Ik werkte toen 5 à 6 dagen in de week, op zijn initiatief. Toen ik [verdachte] leerde kennen, was ik eerst afstandelijk tegen hem. Ik ben toen een keer wat met hem gaan drinken. Een paar dagen later ben ik weer wat met hem gaan drinken. Toen ik helemaal dronken was, begon hij daarover. Hij maakte het heel mooi. We gaan samen een zaak openen. Ik dacht dat is wel mooi. We wilden een zonnestudio en een kapsalon openen. Aan het einde, toen ik weg wilde, vertelde hij dat hij een lounge had geopend. Hij had die zaak nog niet geopend, want hij moest nog dingen kopen.
[verdachte] spoorde altijd wel aan dat ik in de prostitutie ging werken. Hij werd een beetje boos op mij, zodat ik weer ging werken. Of wanneer ik te weinig werkte en verdiende. Dan ging je weer.
Ik ben na een week al gaan samenwonen met [verdachte] in [plaats]. Toen hij voor het eerst geld van me afpakte was gelijk al.
Anderhalf jaar lang heb ik alleen maar geslapen en gewerkt. Geen tijd voor andere dingen. Je bent helemaal kapot. Ik heb veel geblowd, alcohol om me staande te houden. Ik had geen zeggenschap over hoeveel en wanneer ik werkte. Ik ben er weleens tegenin gegaan, toen had ik een heel blauwe plek en een dikke knie. Hij bracht me altijd naar mijn werk en haalde me op. Hij was zwaar paranoïde. Hij was misschien bang dat er wat gebeurde.
[verdachte] wist wat ik op mijn werk verdiende, omdat hij me eigenlijk wel altijd om het half uur belde. Soms belde hij me sneller dan een half uur. Als ik niet opnam, wist hij genoeg. Hij zei dan altijd: "Gaan we vanavond drinken?" "Zes blikjes en zes klanten" zei hij dan, we wisten beiden wat we dan bedoelden.
Als ik te weinig had verdiend, was er ruzie. Als ik met 200-250 euro thuis zou komen, was hij ongelukkig. Zo rond de 500-600 was hij wel gelukkig. De kamerhuur was dan al betaald. Eigenlijk moest ik 12-14 klanten afwerken.
Ik heb niets van mijn verdiende geld achtergehouden voor [verdachte]. Alleen de laatste dag dat ik ben weggegaan heb ik geld meegenomen. Ik kon mijn verdiende geld nergens neerleggen. Hij was zelfs zo paranoia dat hij zelfs in mijn poes ging kijken.
Als ik ging werken, had [verdachte] een telefoon voor mij. Hij had die gekocht en kocht de prepaid kaarten.
[verdachte] isoleert je. Ik had nooit de kans ergens naartoe te gaan. En als je al eens met iemand afsprak, dan moest ik van hem weer werken en dan moest ik de afspraak weer afzeggen. Als je dat te vaak doet, dan gaan mensen afhaken en zo krijg je steeds minder contact met mensen.
Toen [slachtoffer 2] voor hem werkte, was hij meer bij haar en had ik meer vrijheid. Hij liet mij wat meer met rust. Met slaan bedoel ik: hij sloeg me nog wel, maar niet meer elke dag.
In verband met het voorval met [betrokkene 7] ben ik met [verdachte] en zijn moeder aan het politiebureau geweest.
4. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 17 juli 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-
als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Toen ik mij voorstelde aan [verdachte] in Club [A] stelde ik mij voor als [slachtoffer 1]. Hij kwam op mij af en zei toen dat hij mijn oom kende. Ik schrok daarvan.
De eerste twee, drie weken was de relatie met [verdachte] goed. Daarna werd het minder. Ik ontdekte eind februari/begin april dat [verdachte] iets met [slachtoffer 2] had, zo na een paar maanden. De angst voor [verdachte] ontstond met oud en nieuw 2013, toen ik net bij hem zat. Hij heeft mij toen in mijn buik geschopt en geslagen.
U vraagt mij wanneer ik dacht dat [slachtoffer 2] ook voor [verdachte] werkte. Op een gegeven moment kom je achter dingen. Wij waren toen in [B] in Rotterdam. Zij werd de hele tijd gebeld. Ik dacht toen dat het [verdachte] was. Zij had het er toen over om geld weg te leggen bij haar ouders, dat ze daar niet achter zouden komen. Zij had geen contact met anderen, dus het moest [verdachte] wel zijn. Dat was denk ik september/oktober 2014. [slachtoffer 2] wist dat [verdachte] geld van mij afpakte en mij mishandelde.
[verdachte] vond het wel normaal dat ik in de prostitutie werkte. Als ik zei dat ik wilde stoppen, zei hij: "Ja, maar we willen een zaak gaan openen, dus je moet nog heel even doorgaan, dan kan je stoppen." Hij zei dit al die maanden lang.
Als ik zei dat ik niet wilde werken, gaf hij mij een paar klappen en dan moest ik wel. Als ik aan het werk was, belde hij mij de hele tijd.
De eerste keer dat ik geld afstond aan [verdachte], was ten tijde van dat ik hem voor het eerst ontmoette. Ik had toen een klant bij Van der Valk en daarna ben ik nooit meer bij hem weggegaan. Ik heb hem de volgende dag toen wel geld gegeven. Hij wilde met mij samenwonen en we zouden al het geld bij elkaar leggen. Wij hadden dus samen een toekomstplan. De laatste keer dat ik geld afstond was eind februari/maart (het hof begrijpt: 2015) geweest, toen ik ben weggegaan.
Ik heb tegen het einde van de relatie ook wel dubbele shifts gedraaid. Dat was vanaf januari of zo ongeveer. Op een gegeven moment was dat regelmatig. Op een doordeweekse werkdag had ik gemiddeld 10, 11 klanten per dag. Als het mooi weer was, had ik wel 13, 14 klanten per dag.
[verdachte] bracht mij altijd naar Den Haag. Voor de dagelijkse dingen kreeg ik geld van [verdachte]. Ik heb een tijdje bij hem gewoond. Daarna heb ik een eigen kamer gehuurd. Ik hield weleens geld achter voor de huur.
Ik moest vrijwel meteen geld afstaan, maar in het begin was het nog niet zo dwingend. Later werd het dat wel. Wij wilden sparen voor een eigen zaak, een kapsalon openen met een zonnebank. Dat wilden wij beiden. Wij zijn een keer bij de Kanaalstraat gaan kijken voor een bedrijfsruimte, maar dat bleek een vriend van hem te zijn waar we gewoon op visite gingen. Op een gegeven moment ging het geld afstaan dwingender. Dat ging heel geleidelijk. Dat begon met dat hij mij ging slaan. Hij sloeg mij altijd omdat hij het ergens niet mee eens was. Ik was altijd bang. Ik gaf hem geld omdat ik bang was. Ik dacht dat hij geld wilde. Als ik het niet gaf, hadden we ruzie en dan sloeg hij mij. Als ik gewerkt had, kwam hij mij ophalen en vroeg hij hoeveel ik verdiend had die dag. Ik stond alles af wat ik verdiende. Als ik geld gaf, pakte ik het uit mijn portemonnee en gaf het aan hem.
[verdachte] heeft drie auto's gekocht van mijn geld. Dat is van mij of [slachtoffer 2]'s geld.
Ik denk dat [betrokkene 2] drie of vier keer heeft gezien dat ik blauwe plekken had. Ik vertelde haar wel van wie die plekken kwamen. Dat was altijd van [verdachte].
De verwonding aan mijn hand is ontstaan, doordat wij in de auto zaten en er was een discussie ontstaan. Hij wilde een pen in mijn oog prikken, maar ik hield mijn hand ervoor. Toen stak hij in de binnenkant van mijn hand. Ik mocht wel naar de huisarts gaan en ook toen ging er een vriend van hem mee naar binnen. Ik kon nergens heen.
U vraagt naar de tijd dat ik [verdachte] net kende, naar een telefoongesprek van 15 december 2013 om 00:47 uur (AH048), waarin [verdachte] mij vraagt: "Heeft ie genoeg betaald." U vraagt of hij vaker dit soort vragen stelde. Ja, maar altijd in een andere context. Bijvoorbeeld: hoeveel heb je gedronken, of met hoeveel mensen ik uit ging. Als ik zei dat ik met vier mensen uitging, dan betekende dat dat ik vier klanten had gehad. Dat vroeg hij dagelijks. Toen ik nog geen auto had, bracht hij mij weg en haalde hij mij op. Dat was dagelijks. In die periode heb ik ook al geld aan hem gegeven. In het weekend dat ik voor het eerst met hem afsprak, ben ik nooit meer weggegaan.
Het Van der Valkhotel was in Breukelen.
Ik kreeg een eigen kamer in [plaats] in november/december 2014.
Ik werkte dubbele shifts omdat dit moest van hem. Als ik het niet zou doen, hadden we waarschijnlijk weer ruzie gekregen. Ik heb een keer een bult op mijn hoofd gehad doordat hij mij geslagen had. Meestal sloeg hij mij met zijn vuist.
De relatie met hem is beëindigd eind februari/maart 2015.
[verdachte] heeft mij toen ik hem leerde kennen naar Van der Valk in Breukelen gebracht. Ik werkte toen via internet. Ik ben daar nog even mee doorgegaan, maar niet veel later ben ik daarmee gestopt en ben ik naar de [a-straat] gegaan.
Op het moment dat hij vast kwam te zitten, woonde ik bij [verdachte]. Toen [verdachte] vast zat, woonde ik bij een vriend van hem in. [verdachte] wilde dat. Ik ben in die periode gewoon blijven werken. Het broertje van [verdachte] bracht me dan. U vraagt hoe het toen met het geld ging. Zijn broertje pakte het. Later was er een vriend die het geld bewaarde. Dat was weer een andere vriend dan die waar ik toen woonde. Hij is een paar keer meegegaan met mij op bezoek bij [verdachte] en toen gaf ik hem het geld, of hij kwam langs om het geld op te halen. Hij bewaarde het geld dan voor [verdachte].
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2015 van de politie Eenheid Midden-Nederland in het onderzoek 09MHMNL/09MHMNL. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 17 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren :
Op 4 maart 2015 hadden wij een informatief gesprek met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats].
Zij verklaarde dat zij [verdachte] heeft leren kennen via [slachtoffer 1] en dat ze altijd in de prostitutie werkte. Afgelopen november is er door [verdachte] behoorlijk geweld tegen haar gebruikt, dat bestond uit slaan en trappen. [slachtoffer 1] werkt nog steeds voor [verdachte], maar [slachtoffer 2] inmiddels niet meer. Hij bepaalde wanneer, waar en hoe vaak [slachtoffer 2] werkte in de prostitutie. Ze heeft in Amsterdam gewerkt en een week in Antwerpen. Ze is vaak bij de dokter geweest, onder andere voor een hersenschudding. [slachtoffer 2] werd mishandeld door [verdachte] in haar woning in [plaats]. Het geld dat zij in de prostitutie verdiende moest zij afstaan aan [verdachte]. Ook had zij zes dagen per week een vaste kamer in Den Haag. Begin februari 2015 is zij weggegaan bij [verdachte].
[slachtoffer 2] heeft een keer bloed in haar mond had, omdat [verdachte] met zijn vuist tegen haar hoofd en mond had geslagen. [verdachte] heeft haar ook een keer in haar buik geslagen en ze is met buikpijn bij haar huisarts geweest.
6. Een proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer PL0900-2015069291-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 20 e.v.):
als de op 13 maart 2015 afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Ik wil aangifte doen tegen [verdachte]. Hij heeft gewoon mijn geld afgepakt en mij mishandeld. Ik ben aan dat geld gekomen door in de prostitutie te werken.
Ik ken [verdachte] sinds februari 2014. Ik ken hem via een meisje, genaamd [slachtoffer 1]. Hij was toen haar vriend. En nog steeds. Zij woonde toen in het huis van [verdachte].
Sinds het moment dat [verdachte] bij mij in [plaats] bleef slapen, hadden wij een relatie. In het begin was het fantastisch, maar het ging best wel snel de andere kant op. Volgens mij ging ik de week daarna al naar Antwerpen om in de prostitutie te werken. [verdachte] had dat geregeld. Hij zag het als een samenwerking. Ik ben naar Antwerpen gegaan, omdat hij op mij zat in te praten. [verdachte] zou een deel van de huur betalen en de hotelkamer regelen.
We hadden afgesproken dat ik een week zou gaan werken, om te proberen. Toen begon [verdachte] ermee om mijn geld bij zich te houden.
7. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 15 juni 2015 van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer PL0900-2015069281-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 28 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Hij heeft mijn geld afgepakt, met geweld en alles. Dit terwijl ik werkte als prostituee. Hij heeft mij mishandeld. Hij heeft mij geslagen, geschopt, gegooid. Heel hard duwen. Hij heeft het geld letterlijk uit mijn handen getrokken. Hij heeft met zijn vuisten op mijn gezicht en lichaam geslagen. Ik denk wel meer dan 10 of 20 keer. Hij schopte mij in mijn buik aan de zijkanten. Dat ging samen met het slaan. Hij heeft mij twee keer meegenomen naar het bos. Als hij mij sloeg en trapte, dan voelde ik pijn en angst.
Eén keer had ik gewerkt en toen kwam ik thuis. Hij was al in mijn huis. Hij wilde toen geld hebben. Ik wilde dat niet, want ik had daarvoor gewerkt. Hij werd boos en hij wilde dat geld uit mijn tas pakken. Hij begon mij te slaan en schoppen. Hij pakte mij toen heel erg stevig bij mijn nek. Ik dacht toen dat ik dood ging. Ik kreeg echt geen lucht. Dat hij mijn keel pakte is zeker twee keer gebeurd.
Hij heeft mij met oud en nieuw van 2014 op 2015 bij mijn haar gepakt en met mijn hoofd tegen de bergingsdeur aangeslagen. Ik werd daarna zo hard geslagen dat ik buiten bewustzijn raakte.
Ook heeft hij mij een keer heel hard geslagen in het bos. Hij sloeg met zijn vuisten. Hij sloeg mij op mijn hoofd, op mijn gezicht en mond. Ik viel na de eerste en tweede klap. Ik zei tegen hem dat ik nooit meer tegen hem in zou gaan en dat ik alles voor hem zou doen.
Voor mijn gevoel had hij heel veel keren geslagen. Hij sloeg mij erg hard. Daardoor heb ik ook een dag of 4-5 niet kunnen werken. Ik kon niet werken, omdat mijn gezicht helemaal blauw was.
[verdachte] pakte zelf het geld uit mijn tas. Ik werkte zes dagen per week. Zelfs toen [verdachte] vastzat betaalde ik hem geld. Dat werd dan opgehaald door zijn broertje [betrokkene 8] en een vriend genaamd [betrokkene 9].
Ik heb [verdachte] geld afgestaan vanaf april 2014 tot februari 2015. Ik werd meestal door vriendjes van hem naar mijn werk gebracht. Hij had echt loopjongens. Ze reden voor hem. Ze haalden ook [slachtoffer 1] op. [slachtoffer 1] gelooft echt alles van hem. Zij werkte ook in de [a-straat]. Zij werkte daar elke dag.
8. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 december 2015 van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer PL0900-2015069291-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 34 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Ik verdiende meestal zo'n 400 tot 450 euro per dag. Dit was in de periode maart 2014 tot half januari 2015. Ik werkte meestal zes dagen per week. In de periodes dat hij mij geslagen had, kon ik niet werken, omdat zij mij geen kamer verhuurde als ik blauwe plekken had. In het begin hield hij het geld wat ik verdiende bij zich en gaf hij het terug aan mij. Vanaf maart 2014 kreeg ik het door mij verdiende geld in de prostitutie niet meer terug van hem. Hij vertelde dat hij het geld bij zich hield voor de veiligheid. Ik geloofde hem in eerste instantie, maar later ging hij mij mishandelen en bedreigen. Hij pakte het geld zelfs van mij af. Hij haalde het geld uit mijn tas. Dat was bij mij thuis. Hij haalde mij dan bijvoorbeeld op in Amsterdam en ging met mij mee naar huis. Hij pakte dan het geld uit mijn tas en zei dat hij even weg moest. Hij kwam dan niet meer terug en was mijn geld verdwenen. Het laatste contact met hem was op 4 februari 2015.
Ik kocht zelf de spullen die ik nodig had om te werken in de prostitutie. Ik kreeg dan 20 euro per dag mee om werkspullen, eten en drinken te kopen.
9. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 18 april 2017 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 107 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 12 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik heb de mishandelingen en het feit dat ik gedwongen werd in de prostitutie te werken, moeten verwerken. Ik ben bang voor [verdachte]. Ik heb mijn verdiende geld in de prostitutie van april 2014 tot zeker 4 februari 2015 aan [verdachte] afgestaan.
Hij wilde een spraytan zaak voor mij openen. Het was heel overtuigend hoe hij dat zei. Als het dan bijna zover was, hield hij de boot weer af. Ik zou daar gaan staan in die zaak. Ik werkte voor deze zaak om ook een starterskapitaal te hebben. Het geld werd bewaard door zijn moeder, althans dat is wat hij mij vertelde. Ik heb nooit meer iets van dat geld teruggekregen. Hij heeft mij ooit wel een stapel geld laten zien om aan te geven hoeveel ik had, echter, dit heb ik nooit teruggekregen. Soms zei hij tegen mij dat hij mijn geld wilde sparen en dat er van het geld van [slachtoffer 1] werd geleefd. Soms draaide hij dat om en werd er van mijn geld geleefd en werd het geld van [slachtoffer 1] gespaard.
Het lag een beetje aan [verdachte] of hij vond dat ik voldoende verdiend had. Hij kwam me gewoon halen of niet. Ik heb ook wel eens anderhalf uur in de kou gewacht op hem. Achteraf denk ik dat hij dan [slachtoffer 1] aan het wegbrengen was of dat hij haar ophaalde. Hij vergat haar ook vaak op te halen.
Tijdens de periode met [verdachte] heb ik in Antwerpen gewerkt. Dit was een of twee weekjes. Toen ik mijn geld af moest staan aan [verdachte] moest ik zes dagen per week werken. Je moet in Amsterdam namelijk één dag per week vrij nemen. Ik heb een aantal dagen niet kunnen werken, omdat ik toen mishandeld was en te erg onder de blauwe plekken zat om te werken.
[verdachte] bepaalde wanneer we opstonden en wanneer ik werd opgehaald. Ik werkte al in de prostitutie toen ik hem leerde kennen. Ik vond het werk niet erg. Maar hij pakte gewoon mijn geld af. Hij bepaalde wel toen hij had vastgezeten welke dagen ik zou gaan werken. Hoe laat ik zou beginnen en hoe laat ik kon stoppen. Ik was bang voor hem. Voor de mishandeling en de dreiging die er van hem uitging.
Als [verdachte] wilde weten hoeveel geld ik had verdiend, vroeg hij hoeveel Redbulls ik had gedronken. Hij vroeg dan niet hoeveel klanten ik had gehad. Of hij vroeg hoeveel of wat ik gegeten had.
Ik heb [verdachte] leren kennen via [slachtoffer 1]. Zij hadden een relatie. Ik weet dat hij haar een keer met een pen in haar hand heeft gestoken. Dat heeft [verdachte] zelf aan mij verteld. Zij had verband om haar hand en is toen gewoon gaan werken. Ze had toen een gat in haar hand. Hij wilde haar steken met die pen in haar gelaat of in haar nek. Zij zou toen hebben afgeweerd met haar hand en toen is die pen in haar hand gegaan. Achteraf heb ik gehoord dat zij ook vreselijk mishandeld is door hem. Hij sloeg haar ook gewoon in de hoek als zij niet wilde luisteren. Hij heeft bij mij ook hele erge dingen gedaan.
[verdachte] laat je niet los. Als je zegt dat je er vandoor gaat, dan krijg je van hem klappen. Hij laat je niet gaan. Je bent van hem, je bent zijn portemonnee om het zo maar te zeggen.
10. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 11 juli 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Ik leerde [verdachte] kennen via [slachtoffer 1]. Ik wist dat zij een relatie hadden. [slachtoffer 1] had mij wel eens verteld dat [verdachte] haar zou mishandelen. Toen zij het aan mij vertelde, had ik al een relatie met hem. In het begin van onze relatie was er niet veel aan de hand. Nadat hij vrijkwam in juli 2014 is het echt heel snel bergafwaarts gegaan.
Hij zei dat hij het niet leuk vond dat ik in de prostitutie werkte, maar dat we geen andere optie hadden. Hij vond het niet goed dat ik zou stoppen. Ik heb wel eens gezegd dat ik ging stoppen. Hij zei vervolgens dat hij een eigen zaak voor mij zou openen, dat ik nog even door moest gaan en dat we dan een spraytansalon zouden openen.
Het is voorgekomen dat ik niet ging werken, vanwege de blauwe plekken. Ik werkte meestal zes dagen in de week. Ik had een gemiddelde dagomzet van 450-500 euro. In de tijd van [verdachte] had ik een alcoholprobleem.
[slachtoffer 1] vertelde mij dat ze samen spaarde met [verdachte]. Na de detentie van [verdachte] moest ik al mijn geld afstaan. Hij pakte het geld af: uit mijn portemonnee of uit mijn beha. Als [verdachte] geld van mij wilde uitgeven, dan deed hij dat gewoon. [slachtoffer 1] gaf het geld aan hem en ik ook. Ik wist dat [slachtoffer 1] geld aan hem gaf. Dat wist ik omdat [verdachte] mij dat vertelde.
Ik ben meer dan 20 keer met vuisten op mijn gezicht en lichaam geslagen. Er is toen ook geschopt. Het gaf blauwe plekken.
Ik heb wel eens op het punt gestaan om bij hem weg te gaan en daarna liet hij mij alle hoeken van de kamer zien. Weggaan was geen optie, dat kon niet.
Ik heb van [slachtoffer 1] gehoord dat zij samen met [verdachte] spaarde. Dat hoorde ik van [slachtoffer 1]. Hij wilde ook een zaak voor haar openen.
[verdachte] bepaalde mijn werktijden in Amsterdam. Toen ik terugkwam uit Antwerpen ben ik in Amsterdam gaan werken.
U vraagt mij wat ik kan vertellen over het feit dat ik erachter kwam dat [slachtoffer 1] geld aan [verdachte] moest geven. Ik kwam erachter op hetzelfde moment dat ik erachter kwam dat ze nog contact hadden. [verdachte] draaide het steeds om. Hij zei dat hij haar geld spaarde en dat er met mijn geld werd geleefd en daarna draaide hij het weer om.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 juni 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 4 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 e.v.):
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[betrokkene 3]:
Ik ben werkzaam als beheerder in het raamprostitutiepand [a-straat 1] te Den Haag. [slachtoffer 1] werkt een jaar of twee in de [a-straat]. Ze werkt 3 à 4 dagen in de week. Soms werkt ze meer, soms werkt ze minder. Laatst kwam ze met krukken de keuken binnen. Ze had iets met haar voet. Ze vertelde dat haar ex bij de auto stond. Volgens mij woonde [slachtoffer 1] toen in [plaats]. Toen zij ooit bij ons kwam, vertelde zij dat zij wel eens problemen heeft gehad en dat zij wel eens geld heeft afgestaan aan haar ex. Ook dat met die voet. [slachtoffer 1] vertelde over haar ex-vriendje dat ze problemen had met haar auto, want hij stond op haar naam, maar hij reed erin. Ze heeft ook verteld dat zij wel eens klappen kreeg.
12. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 11 juli 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[betrokkene 4]:
Ik werkte in Den Haag en [slachtoffer 1] ook en ik ging [slachtoffer 1] helpen, want zij zat met [betrokkene 7]. Zij zei dat ze bang was voor de matties van [betrokkene 7]. Later ging [slachtoffer 1] chillen met [verdachte]. [slachtoffer 2] zei: ''[slachtoffer 1] is echt dom. Hij krijgt geld van haar, maar hij is verliefd op mij." Achter de rug van [slachtoffer 1] om, is ze een relatie aangegaan met die [verdachte], wetende wat hij allemaal met [slachtoffer 1] deed. Ik hoorde van [verdachte] toen ik met [slachtoffer 1] omging. Hij had ooit gezegd dat hij een plek wist, een nightclub, waar je € 3.000,- per nacht kunt verdienen. Ik wist dat het niet waar was. Later toen [slachtoffer 1] naar hem toe ging, hoorde ik van [slachtoffer 2] dat hij geld van [slachtoffer 1] pakte en aan [slachtoffer 2] gaf. Ik had via [slachtoffer 2] gehoord dat [verdachte] geld kreeg van [slachtoffer 1]. Als hij geld gaf aan [slachtoffer 2], dan zei hij dat hij het geld van [slachtoffer 1] kreeg. [slachtoffer 1] dacht dat ze een relatie had met [verdachte].
Ik heb van [slachtoffer 2] gehoord dat hij zei dat hij haar mooier vond dan [slachtoffer 1] en dat hij een toekomst "met haar zag. In het begin gebeurde er niets met het geld van [slachtoffer 2] dat zij verdiende in de prostitutie. Later zei ze dat het geld werd bewaard in een kluis van de moeder van [verdachte]. Ze belde en zei dat [verdachte] het had gepakt of dat ze het had gegeven.
Het klopt inderdaad dat [slachtoffer 2] vertelde over geld dat [verdachte] van [slachtoffer 1] kreeg. Soms belde [slachtoffer 2] mij op en zei: "Kom, we gaan naar de stad, want [verdachte] heeft weer geld van [slachtoffer 1] gehad."
[slachtoffer 1] is gaan wonen bij [verdachte] toen ik haar had weggestuurd. Hij kende haar oom of zo. Daarom gingen we ook met hem in gesprek. Dat was in Nieuwegein, in [A].
Het klopt dat [slachtoffer 2] mij vertelde dat er sprake was van huiselijk geweld. Ze zei ook wel eens dat ze was geslagen. Met vuisten en soms met platte hand.
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 december 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces- verbaalnummer 49 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29 e.v.) :
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[betrokkene 5]:
Ik heb [slachtoffer 2] leren kennen op de Wallen in Amsterdam. Er kwam snel een nieuwe jongen in het vizier. In die periode woonde [slachtoffer 2] in [plaats]. Hij verbleef toen ook veel bij haar. Hij heette volgens mij [verdachte]. Ik denk dat zij hem zo'n 3-3,5 jaar geleden heeft leren kennen. In eerste instantie was zij lyrisch over hem. Maar stapje voor stapje kwam zij erachter dat hij niet zo goed was. Zij heeft ook wel aangegeven dat zij af en toe een klap kreeg.
Zij heeft in die tijd ook nog eventjes in Den Haag gewerkt.
Er waren momenten dat zij aangaf, dat zij niet kon praten omdat zij echt geld moest verdienen. Dat was wel eens een aantal dagen achter elkaar. Ik denk dat zij zo'n 5-6 dagen in de week werkte.
Ik sprak meestal met haar af voor of na haar werk. Dan was haar vriendje daar ook vaak in de buurt, want dan kwam hij haar ophalen of wegbrengen in haar auto.
Eenmaal heb ik een blauwe plek op haar ([slachtoffer 2]) gezicht gezien. Naderhand vertelde zij dan, dat zij een paar dagen niet had gewerkt, omdat zij letsel had.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 juni 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 11 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 53 e.v.):
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[betrokkene 1]:
Toen ik [slachtoffer 2] leerde kennen, woonde zij in [plaats] en werkte zij achter het raam, in de prostitutie. Zij had een keer ruzie met [verdachte], waar ik bij was. Ze vroeg mij toen om naar de slaapkamer te gaan, omdat zij geslagen zou worden. Toen ik [slachtoffer 2] leerde kennen, zat [verdachte] vast. [slachtoffer 2] had een relatie met hem. Ik zag haar veranderen van een open, gezellige meid naar een gesloten en angstig meisje. Naar mijn idee kwam dit door hem en ook door veel alcoholgebruik.
[verdachte] woonde bij [slachtoffer 2]. Als ik bij [slachtoffer 2] was, dan was hij daar altijd. Er hoefde maar iets te gebeuren of er was ruzie.
Voordat [verdachte] vrij kwam was het goed en toen hij vrij was minder goed. Ze ging vanaf dat moment niet meer mee uit of alleen als hij mee was. Ze durfde niet weg te gaan.
[slachtoffer 2] werkte in Amsterdam en in Den Haag in de prostitutie. [verdachte] was eigenlijk altijd bij haar thuis in IJsselstein en als hij er niet was, moest zij om de tien minuten een berichtje sturen. Hij checkte ook altijd haar telefoon. Ze mocht geen IPhone hebben en vrienden en vriendinnen werden altijd door [verdachte] goedgekeurd.
[slachtoffer 2] gaf altijd contant geld aan [verdachte]. Hij had thuis ook een potje met daarin geld dat [slachtoffer 2] in de prostitutie had verdiend. Dat geld was voor rekeningen en schulden. Ook om een auto van hem te betalen. En als hij iets betaalde dan was dat ook van haar geld. Ik heb meermalen gezien dat zij geld aan hem gaf, dat waren bedragen van rond de 400 euro per dag. [slachtoffer 2] belde gemiddeld twee keer per week om te zeggen dat ze werd mishandeld door [verdachte]. Ze vertelde dat ze klappen had gehad. Ik heb de mishandelingen wel gehoord. [verdachte] achtervolgde ons ook wel eens met de auto. [slachtoffer 2] wilde echt wel weg, maar ze durfde niet. Ik heb blauwe plekken gezien bij [slachtoffer 2] en zij liet ook wel eens
plekken zien waar hij haar had vastgegrepen. Ze werd onderdrukt, ze mocht helemaal niets van hem.
[verdachte] had ook een meisje met donker haar, [slachtoffer 1]. Zij heeft voor het eerst geld voor hem verdiend in de prostitutie. Hij zei altijd dat [slachtoffer 2] zijn vriendin was en dat [slachtoffer 1] het geld verdiende. [verdachte] gebruikte [slachtoffer 1], gewoon om geld te maken, althans dat heeft [verdachte] tegen [slachtoffer 2] gezegd.
15. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 30 maart 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[betrokkene 1]:
Toen ik [slachtoffer 2] leerde kennen, had zij al een relatie met [verdachte]. Ze vertelde dat zij wel eens geld moest afgeven. Zij heeft wel eens een envelop moeten brengen in een flatje in [plaats]. [verdachte] was daarbinnen en er zaten ook allemaal andere jongens binnen en zij moest een envelop brengen. Ze heeft wel vaker een envelop gebracht en die bracht ze steeds naar dat zelfde adres. Dat is zeker twee of drie keer geweest. Later vertelde zij dat het geld voor [verdachte] was.
Soms kwam [slachtoffer 2] met blauwe plekken. Zij belde ook wel eens dat er iets was gebeurd. Zij mocht bijvoorbeeld geen smartphone van [verdachte]. Ze mocht geen contact met andere mensen. Als [slachtoffer 2] zei: "Er is weer iets gebeurd," dan bedoelde zij slaan en mondeling. Zij zei dan ook dat hij haar had geslagen. Ik vond dat het vaak gebeurde. Toen hij er was, zag ik [slachtoffer 2] niet meer zoveel. Zij waren altijd samen, zij moest altijd vertellen waar zij was en met wie en als ik er dan was, moest hij er negen van de tien keer bij zijn.
Ik ben er ook weleens bij geweest dat hij haar sloeg. Ze gingen dan naar de slaapkamer en daar werd zij geslagen. Ik hoorde slaan en ik hoorde angst. [slachtoffer 2] zei tegen mij dat ik mij er niet mee moest bemoeien en dat het vaker gebeurde.
Ik weet dat [slachtoffer 2] geld spaarde ergens voor samen met hem. [slachtoffer 2] heeft heel vaak aangegeven dat zij wilde stoppen met de relatie en dat zij wegwilde, maar dat kon niet. [verdachte] zou het niet accepteren als zij de relatie wilde beëindigen. Zij was altijd met hem en als hij niet bij haar was, dan was hij het wel telefonisch.
[slachtoffer 2] vertelde mij dat [verdachte] haar had verteld dat hij [slachtoffer 1] gebruikte voor het geld. Dat zij profijt hadden van haar geld. [verdachte] heeft aan [slachtoffer 2] uitgelegd dat hij alleen met [slachtoffer 1] was vanwege het geld en dat zij het daardoor beter hadden, dat zij dat geld konden gebruiken voor hun relatie.
Ik heb letsel, in de zin van blauwe plekken, bij [slachtoffer 2] gezien. Dat weet ik 1000% zeker. Zij zei dan dat het door [verdachte] kwam.
Ik heb minstens één keer gezien dat [slachtoffer 2] een envelop naar het huis bracht, daar was ik bij. [verdachte] deed of beheerde haar betalingen.
16. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 30 maart 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, - zakelijk weergegeven -:
als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[betrokkene 2]:
Ik heb [slachtoffer 1] wel een of twee keer met blauwe plekken gezien.
Het klopt inderdaad dat ik blauwe plekken heb gezien bij [slachtoffer 1]. Zij had eens plekken op haar dijbeen, een keer op haar linkerwang. Ik heb haar naar haar wang gevraagd. Zij zei toen dat het [verdachte] was.
17. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek [...] d.d. 1 maart 2017 van de politie Eenheid Den Haag met proces- verbaalnummer 97 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlagen. Dit proces-verbaal en de bijlagen houden onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 2 e.v.) -:
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In het onderzoek [...] hebben diverse telefoontaps gelopen op onder meer het slachtoffer [slachtoffer 1]. Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was destijds in gebruik bij [slachtoffer 1]. Zij gebruikte dit nummer privé. Vanaf 14 december 2013 had [slachtoffer 1] regelmatig contact met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. De gebruiker van dit telefoonnummer betrof [verdachte].
Tapgesprekken
Beller: [telefoonnummer 1] ([slachtoffer 1])
Gebelde: [telefoonnummer 2] ([verdachte])
Datum: 15 december 2013 00:47:37
[slachtoffer 1]: He
[verdachte]: Hallo
[slachtoffer 1]: Hoezo bel je 1000 keer
[verdachte]: Ja...je hoort niks van je te laten horen, toch weet ik veel
(...)
[verdachte]: Ok euh heeft ie gewoon heeft ie genoeg volledig betaald?
[slachtoffer 1]: Ja hij heeft mij 250 gegeven. Ik loop nu
(...)
[verdachte]: Ja loop een beetje door dan ik heb iemand wachten op mij ook nog?
Beller: [telefoonnummer 3] ([betrokkene 10])
Gebelde: [telefoonnummer 1] ([slachtoffer 1])
Datum: 15 december 2013 08:31:23
(...)
[slachtoffer 1]: Met wie denk je dat ik ben?
[betrokkene 10]: Weet ik veel .
[slachtoffer 1]: Wie kwam mij nou ophalen?
(...)
NNMAN ([verdachte]) neemt het gesprek Van [slachtoffer 1] over.
[verdachte] : Ik ben de hele nacht met haar aan het heen en weer rijden. (...) Ze heb 2 keer 3 keer klanten gehad van 2,5 uur. Zij heeft ook al mensen voor morgen klaarstaan. Zij moet zij wil gaan slapen begrijp je?
[betrokkene 10]: Ja, maar ik mag toch even bellen waar zij is, want zij heeft geen huissleutel? (...) Want ik loop elke keer te bellen he en ik krijg geen reactie.
(...)
[verdachte]: (...) Het is allemaal mijn fout. Ik heb haar in huis genomen. Ik heb haar geholpen. Kijk maar ja zij had haar tas met geld begrijp je? Dus ik heb die verstopt. (...) Dus zij kon niet bij haar telefoon.
18. Een proces-verbaal van bevindingen medische gegevens [slachtoffer 1] d.d. 23 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 82 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 104 e.v.):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 januari 2017 ontving ik van aangeefster [slachtoffer 1] haar medische gegevens. Deze gegevens waren door haar huisarts aan haar verstrekt.
Uit de verstrekte gegevens bleek dat [slachtoffer 1] op 14 april 2014 bij genoemde huisarts is geweest. Zij gaf aan dat een pen in haar hand terecht was gekomen. De behandelend huisarts zag een wond van 1 centimeter. Er is een hechting geplaatst.
19. Een proces-verbaal van uitkomsten detentieloket d.d. 12 juli 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces- verbaalnummer 23 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 115 e.v.):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit het detentieoverzicht van [verdachte] blijkt dat de verdachte tussen 14 oktober 2013 en 9 december 2013 gedetineerd heeft gezeten. Dit bevestigt de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] dat [verdachte] net op vrije voeten was op het moment dat zij elkaar leerden kennen.
20. Een proces-verbaal van uitkomsten 126nd [a-straat 1] - [slachtoffer 1] d.d. 15 juni 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaal nummer 23 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 63 e.v.):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij in de periode van december 2013 tot en met februari 2015 voor verdachte [verdachte] in de prostitutie heeft gewerkt, waarbij zij verdiend geld aan hem moest afdragen.
Uit de historische gegevens van de exploitant van het raamprostitutiepand [a-straat 1] te Den Haag blijkt dat [slachtoffer 1] in de periode december 2013 tot en met februari 2015 in voornoemd pand heeft gewerkt.
21. Een proces-verbaal van uitkomsten 126nd [a-straat 1] - [slachtoffer 2] d.d. 30 juni 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 15 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlagen. Dit proces-verbaal en de bijlagen houden onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 84 e.v.):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in de periode van februari 2014 tot en met februari 2015 voor verdachte [verdachte] in de prostitutie heeft gewerkt, waarbij zij verdiend geld aan hem moest afdragen.
Uit de historische gegevens van de exploitant van het raamprostitutiepand [a-straat 1] te Den Haag blijkt dat [slachtoffer 2], in februari, maart en mei 2014 in voornoemd pand heeft gewerkt.
22. Een proces-verbaal van bevindingen gewerkte dagen [slachtoffer 2] [c-straat 1 en 2] te Amsterdam, d.d. 25 november 2016 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaal nummer 32 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 124 e.v.):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit de gegevens van de exploitant van kamerverhuur 52 blijkt dat [slachtoffer 2] in de periode van 8 maart 2014 tot en met 2 februari 2015 kamers heeft gehuurd in de raamprostitutiepanden gevestigd aan de [c-straat 1 en 2] te Amsterdam.
Uit de door kamerverhuur 52 verstrekte gegevens bleek dat door de beheerder/manager, genaamd [betrokkene 11], diverse gesprekken waren gevoerd met [slachtoffer 2] welke door [betrokkene 11] waren vastgelegd.
Op 21 december 2014 hield [betrokkene 11] met [slachtoffer 2] een opvolggesprek. [betrokkene 11] heeft daarover het volgende vastgelegd:
Doet dit werk om snel geld te verdienen. Ze is aan het sparen om een zaak te beginnen.
23. Een proces-verbaal van bevindingen geneeskundige verklaring [slachtoffer 2] d.d. 23 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer 83 van het onderzoek Soepschildpad / DHRCC16005 met bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 99 e.v.):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik ontving de geneeskundige verklaring omtrent aangeefster [slachtoffer 2]. Uit de geneeskundige verklaring bleek het volgende.
Op 12 mei 2014 is er een melding gedaan dat [slachtoffer 2] na een val hoofdpijn had. [slachtoffer 2] is zonder bericht niet verschenen op de doktersafspraak.
Op 20 november 2014 heeft [slachtoffer 2] de huisartsenpraktijk bezocht. [slachtoffer 2] had aangeven dat zij van de trap was gevallen en mogelijk even buiten bewustzijn was geweest. Huisarts [betrokkene 12] vermeldde vervolgens het volgende woord: Nausea (misselijkheid). Tevens had [slachtoffer 2] een verwonding aan de binnenzijde van de lip en een buil op haar hoofd. Geconstateerd was dat [slachtoffer 2] een hersenschudding had.
24. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2018 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik ben met [slachtoffer 1] op pad gegaan. Ik kwam net uit detentie. Het klopt dat [slachtoffer 1] problemen had met ene [betrokkene 7] (het hof begrijpt dat wordt bedoeld: [betrokkene 7]). Ik wist dat er een aangifte liep. Later hoorde ik dat zij ook werd bedreigd, dat zij in de fik zou worden gestoken.
Het klopt dat ik haar in huis heb genomen.”
5.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:

Verweer inzake het verbod van art. 342, tweede lid, Sv
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het dossier bijzonder zwaar leunt op de enkele stellingen van de aangeefsters. Hij heeft hierbij gewezen op het ontbreken van steunbewijs van voldoende gewicht - immers overgebrachte verklaringen uit dezelfde bron gelden niet als zodanig - en daarom dient in de visie van de verdediging vrijspraak te volgen, gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv.
Beoordeling door het hof
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof wijst daarbij ten aanzien van de bevoordeling van de verdachte op de hiervoor reeds genoemde verklaringen van de getuigen [betrokkene 6] [19] , [betrokkene 5], [betrokkene 1] en [betrokkene 4] alsmede het afgeluisterde telefoongesprek van 15 december 2013 waaruit volgt dat de verdachte zich met het prostitutiegeld van [slachtoffer 1] bemoeide.
Voorts wijst het hof op de bewijsmiddelen ten aanzien van de mishandelingen, welke bewijsmiddelen staan vermeld in het onherroepelijke deel van het bestreden vonnis. Het betreffen de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 5], [betrokkene 4] en [betrokkene 2] en het proces-verbaal medische gegevens met betrekking tot [slachtoffer 1]. Daar komt bij dat de verklaringen van de aangeefsters ook op dit punt elkaar onderling steunen en daarmee versterken.
Het hof is van oordeel dat het steunbewijs in samenhang met de op belangrijke onderdelen de verdachte belastende verklaringen van de aangeefsters van voldoende gewicht zijn om een bewezenverklaring van de mensenhandel te kunnen dragen. Beiden verklaren dat de verdachte een relatie met hen was aangegaan; beiden verklaren over het agressieve en gewelddadige gedrag van de verdachte; beiden verklaren dat een groot deel van het met de prostitutie verdiende geld onvrijwillig werd afgestaan aan de verdachte en beiden verklaren dat de verdachte hen het opzetten van een onderneming voorspiegelde. Voorts heeft [slachtoffer 2] ook over [slachtoffer 1] verklaard en andersom.
De kwetsbare positie waarin aangeefster [slachtoffer 1] zich bevond, vindt voorts steun in de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Deze verklaring komt er kort gezegd op neer dat de verdachte wist dat [slachtoffer 1] ernstig bedreigd werd door haar pooier toen hij haar leerde kennen en banden met haar aanknoopte.
De slotsom is, dat er ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (behoudens de onderdelen waarvan de verdachte door het hof wordt vrijgesproken) voldoende wettig bewijs is, zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage. Het door de raadsman gestelde beletsel zoals neergelegd in art. 342, tweede lid, Sv doet zich derhalve niet voor.”
5.4.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. [20] Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. [21]
5.5.
Steunbewijs hoeft geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. [22] Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. [23]
5.6.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten merkt de steller van het middel het volgende op. Het steunbewijs biedt wellicht enige steun aan de mishandelingen en aan het feit dat en wanneer [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] in de prostitutie werkten. Nu de bewezenverklaring evenwel ziet op mensenhandel, uitbuiting door [slachtoffer 1] (respectievelijk [slachtoffer 2]) te bewegen de verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar sekswerk, is sprake van onvoldoende steunbewijs. Zelfs met de steun die het hof ontleent aan de verklaringen van [slachtoffer 2] dan wel [slachtoffer 1], staan de verklaringen van [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] immers op zichzelf.
5.7.
Mijns inziens kan in het geheel niet worden gezegd dat de tot bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] met betrekking tot feit 1 en aangeefster [slachtoffer 2] met betrekking tot feit 2 onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat het hof ten aanzien van deze feiten niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefsters elkaar over en weer ondersteunen ten aanzien van de relatie die de verdachte met hen beiden is aangegaan, het agressieve en gewelddadige gedrag van de verdachte, dat zij een groot deel van het met de prostitutie verdiende geld onvrijwillig moesten afstaan aan de verdachte en dat de verdachte hen het opzetten van een onderneming voorspiegelde. Verder neem ik daarbij in aanmerking dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefsters dat de verdachte hen mishandelde en hen bewoog om een groot deel van hun met de prostitutie verdiende geld aan hem af te staan, nu dit telkens wordt ondersteund door andere gebezigde bewijsmiddelen zoals tapgesprekken en verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat delen van de verklaringen van de aangeefsters steun vinden in tot het bewijs gebezigde verklaringen van getuigen en van de verdachte. Ik wijs bijvoorbeeld op de verklaring van de verdachte die de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] ondersteunt dat de verdachte net op vrije voeten was op het moment dat zij elkaar leerden kennen, en de verklaring van [betrokkene 1] die de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] ondersteunt dat zij bang voor de verdachte was. [24] Mede gelet op hetgeen ik hiervoor onder de randnummers 5.4 en 5.5 heb vooropgesteld, heeft het hof zonder meer toereikend gemotiveerd dat en waaruit blijkt dat er voldoende steunbewijs voorhanden is voor de bewezenverklaarde feiten, bestaande daaruit dat de verdachte [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] door geweld en door misleiding en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen de verdachte telkens te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde. Anders dan de steller van het middel betoogt, is van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake. De bewezenverklaringen zijn voldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.8.
Het middel faalt.

6.Het vierde middel

6.1.
Het klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
6.2.
Op 2 juli 2018 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 11 juli 2019 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden. Een voortvarende afdoening door de Hoge Raad behoort niet meer tot de mogelijkheden. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
6.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
7. De eerste drie middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vierde middel is terecht voorgesteld.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. mijn ambtgenoot Bleichrodt in zijn conclusie van 27 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:725.
2.Zie ook HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, waarin de Hoge Raad is teruggekomen op de gewoonteregel met betrekking tot de ambtshalve beperking van het cassatieberoep.
3.Vgl. HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736,
4.Gelet op de bewijsmiddelen 15 en 16 zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest van hof, zijn op 30 maart 2017 de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris gehoord.
5.Met overname van de cursivering in het vonnis.
6.Bedoeld zal zijn art. 273f Sr.
7.Met overneming van de door het hof gebruikte tekstopmaak.
8.Uit de overwegingen van het hof aan het slot van de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest blijkt dat hier abusievelijk de voornaam van de getuige is vermeld, maar dat bedoeld wordt: [betrokkene 3].
9.Het onderdeel “(m.b.t. [slachtoffer 2])” heb ik toegevoegd naar aanleiding van de correctie die het hof, blijkens de overweging aan het slot van de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest, hier heeft willen aanbrengen.
10.Vgl. HR 14 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:5 en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1485,
11.De steller van het middel citeert uit EHRM 28 februari 2017, nr. 56875/11 (Manoli tegen Moldavië). Hij meent dat het in het arrest Manoli door het ERHM genoemde uitgangspunt dat het hof de vrijspraak niet mag vernietigen om tot een bewezenverklaring te komen zonder dat het hof ambtshalve de belastende getuigen oproept en deze ter terechtzitting hoort, eveneens volgt uit EHRM 27 november 2007, nr. 289/04 en 41194/04 (Popovici tegen Moldavië), EHRM 5 juli 2016, nr. 46182/08 (Lazu tegen Moldavië), EHRM 29 juni 2017, nr. 63446/13 (Lorefici tegen Italië) en EHRM 24 april 2018, nr. 55116/12 (Ovidiu Cristian Stoica tegen Roemenië).
12.EHRM 28 februari 2017, nr. 56875/11 (Manoli tegen Moldavië).
13.EHRM 29 juni 2017, nr. 63446/13 (Lorefici tegen Italië).
14.EHRM 29 juni 2017, nr. 63446/13 (Lorefici tegen Italië), paragraaf 42 en 43 en EHRM 28 februari 2017, nr. 56875/11 (Manoli tegen Moldavië), paragraaf 32 en 33.
15.Vgl. ook mijn ambtgenoot Bleichrodt in zijn conclusie van 19 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1169 onder 20 en mijn oud-ambtgenoot Machielse in zijn conclusie van 6 februari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:273 onder 4.4.
16.Over de verwerping van dit art. 342.2 Sv verweer wordt in het derde cassatiemiddel geklaagd.
17.Vgl. ook HR 14 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:5.
18.Met overname van de opmaak zoals in de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest.
19.Uit de overwegingen van het hof aan het slot van de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest blijkt dat hier abusievelijk de voornaam van de getuige is vermeld, maar dat bedoeld wordt: [betrokkene 3].
20.Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
21.Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,
22.HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717,
23.Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
24.Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1216,