“
Het oordeel van de rechtbankFeiten 1 en 2.Uit de verklaring van [slachtoffer] wonende te [plaats] , blijkt dat zij op 10 juli 2013 werd gebeld door een vrouw met een onbekend telefoonnummer die zich voordeed als een medewerker van de Rabobank. De vrouw vertelde dat de IBAN nieuw was en dat er codes gekoppeld moesten worden om de bankpas te kunnen blijven gebruiken. Aangeefster [slachtoffer] heeft diverse codes gegeven. Uiteindelijk blijkt dat er een bedrag van € 19.891,10 van aangeefsters rekeningnummer […] is afgeschreven. Uit de rekeningafschriften op naam van [slachtoffer] blijkt onder meer dat er op 10 juli 2013 bedragen van € 766,30 en € 498,00 zijn overgemaakt naar [betrokkene 1] (rekeningnummer […]). Daarnaast zijn er op 10 juli 2013 bedragen van € 490,00 en € 494,40 overgemaakt naar [betrokkene 2] (rekeningnummer […]).
Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat zij op 9 juli 2013 bij [betrokkene 3] in [plaats] was. Daar vertelde [betrokkene 3] dat [betrokkene 1] makkelijk geld kon verdienen door haar bankpas en pincode uit te lenen. Later diezelfde dag vond er een ontmoeting plaats in [plaats] met twee personen, te weten “ [betrokkene 4] ” – die blijkens de verklaring van [betrokkene 1] volgens [betrokkene 3] “ [betrokkene 4] ” zou heten – en “ [verdachte] ”. Bij die ontmoeting waren voorts [betrokkene 6] en [betrokkene 3] aanwezig. [betrokkene 1] sprak tijdens die ontmoeting met zowel [betrokkene 4] als “ [verdachte] ” die haar uitlegden dat het geen kwaad kon om haar betaalpas met pincode uit te lenen. Voor het uitlenen zou een vergoeding worden gekregen. [betrokkene 1] gaf hierop haar pinpas en pincode af aan “ [verdachte] ”. “ [verdachte] ” en [betrokkene 4] reden in een rode auto gekentekend […]. Het telefoonnummer van [betrokkene 4] is […]. Op 11 juli 2013 bleek dat er frauduleuze handelingen waren verricht op haar rekening […]. Uit de rekeningafschriften blijkt dat er op 10 juli 2013 een tweetal bedragen, te weten € 498,00 en € 766,30 afkomstig van [slachtoffer] (rekeningnummer […]) zijn bijgeschreven. Voorts blijkt dat er een bedrag van € 1.100,00 naar het rekeningnummer […] op naam van [betrokkene 6] is overgeschreven. Ten slotte blijkt een geldbedrag van € 140,00 zijn gepind bij een geldautomaat van de Rabobank te Amersfoort.
Uit de verklaring van [betrokkene 6] blijkt dat hij op 9 juli 2013 een bericht krijgt van [betrokkene 3] met de vraag of hij veel geld wil verdienen en dat hij dan zijn bankpas moet meenemen. Op 10 juli 2013 vond er een ontmoeting plaats in [plaats] tussen [betrokkene 3] , [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en “ [verdachte] ” en “ [betrokkene 4] ”. “ [verdachte] ” en “ [betrokkene 4] ” reden in een rode auto (mogelijk van het merk Fiat) gekentekend […].
“ [verdachte] ” en “ [betrokkene 4] ” vertelden dat [betrokkene 6] geld kon verdienen als hij zijn pasje zou geven, omdat van virtueel geld echt geld gemaakt kon worden. [betrokkene 6] gaf vervolgens zijn bankpas met pincode af aan “ [verdachte] ”. Op 11 juli 2013 volgde een tweede ontmoeting met “ [betrokkene 4] ” waarna blijkt dat “ [betrokkene 4] ” het telefoonnummer […] gebruikt. Op 11 juli 2013 blijkt dat er diverse transacties zijn verricht op de bankrekening met het nummer […] op naam van [betrokkene 6] . Uit de rekeningafschriften blijkt dat er op 10 juli 2013 een bedrag van € 1.100,00 is bijgeschreven afkomstig van rekeningnummer […] op naam van [betrokkene 1] . Voorts zijn een tweetal bedragen van € 550,00 en € 50,00 gepind bij T&T Telecom te Hilversum en een bedrag van € 500,00 gepind bij een geldautomaat van de Rabobank Hilversum -Vecht.
[betrokkene 6] herkende op de hem door de politie getoonde foto’s de personen hem bekend als “ [verdachte] ” en “ [betrokkene 4] ”.
Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat haar betaalpassen behorende bij de rekeningen […] en […] op 10 juli 2013 zijn gestolen. Vervolgens blijkt dat transacties op haar bankrekeningen hebben plaatsgevonden, te weten een tweetal bijschrijvingen van € 490,00 en € 494,40 afkomstig van [slachtoffer] […], en dat een bedrag van € 170,00 is gepind bij een geldautomaat van de Rabobank Hilversum -Vecht.
Uit nader onderzoek blijkt dat het geldbedrag van € 140,00 (van de rekening van [betrokkene 1] ) is gepind door verdachte, gelet op de herkenning van hem door verbalisant [verbalisant] .
Voorts blijkt dat het geldbedrag van € 500,00 (van de rekening van [betrokkene 6] ) is gepind door verdachte, gelet op de herkenning van hem door verbalisant [verbalisant] .
Het geldbedrag van € 170,00 (van de rekening van [betrokkene 2] ) is gepind door medeverdachte [medeverdachte] , blijkens de hiervoor genoemde herkenning van [betrokkene 6] .
Uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt dat zij op 9 juli 2013 naar [plaats] is gegaan met [betrokkene 1] en [betrokkene 6] . Daar troffen zij “ [betrokkene 4] ” (ook wel “ [betrokkene 4] ” genoemd) en “ [verdachte] ” (ook wel “ [verdachte] ” genoemd). “ [betrokkene 4] ” legde uit hoe geld verdiend kon worden door geld van de ene naar de andere bankrekening over te maken. Hierop gaven [betrokkene 1] en [betrokkene 6] hun bankpassen en pincodes aan “ [verdachte] ”. Volgens [betrokkene 3] maakte “ [betrokkene 4] ” gebruik van de telefoonnummers […] en “ [verdachte] ” van […].
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij vroeger op Hyves bekend kan hebben gestaan als “ [verdachte] ”.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij een rode Fiat Punto gekentekend […] op zijn naam had. De bijnamen van verdachte zijn “ [verdachte] ” en “ [verdachte] ”. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte] bekend dat hij met verdachte een ontmoeting had in [plaats] met [betrokkene 3] en twee andere personen. Daarbij hebben de twee personen hun bankpassen en pincodes afgegeven. Tijdens de autorit is er via internetbankieren geld overgemaakt van de ene rekening naar de andere. Vervolgens is gepind met deze bankpassen bij een telefoonwinkel. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte daar een telefoon heeft gekocht en na 5 minuten weer terug gebracht. Hierop heeft het winkelpersoneel hem contant geld terug gegeven. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij met bankpassen van anderen geld heeft gepind.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”
19. Voorts bevat het arrest van het hof, voor zover hier relevant, nog de volgende nadere overweging met betrekking tot de verweren in hoger beroep:
“Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde onder feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen is. Ten aanzien van de overweging omtrent het bewijs sluit het hof zich volledig aan bij de overwegingen van de rechtbank onder het kopje ‘het oordeel van de rechtbank’ op pagina 3, 4, 5 en 6 in het vonnis.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte onder meer aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de hem onder feit 1 tenlastegelegde diefstal in vereniging met valse sleutel. Er zou geen sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De gedragingen van verdachte zouden hoofdzakelijk bestaan uit gedragingen verricht ná het strafbare feit en de rol van verdachte zou niet van voldoende gewicht zijn om te spreken van medeplegen van de voornoemde diefstal.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de bewijsmiddelen was de bijdrage van verdachte gericht op de diefstal van de geldbedragen. In tegenstelling tot hetgeen de raadsman aanvoert is het hof van oordeel dat de diefstal pas voltooid was op het moment dat het geld in de handen van verdachte en zijn medeverdachten was. Dat de geldbedragen eerst zijn overgeboekt naar de rekeningen van een of meerdere personen onder wie [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 6] , maakt dit niet anders. Gelet op het bewezenverklaarde feit waren zij slechts instrumenteel in de uitvoering van het plan van verdachte en medeverdachte. De handelingen die [betrokkene 6] en [betrokkene 1] hebben verricht vielen allen onder de verantwoordelijkheid van verdachte en medeverdachte.
De tenlastegelegde handelingen als geheel vormen de diefstal met valse sleutel. Zowel verdachte als medeverdachte hebben handelingen uitgevoerd met het plan om de slachtoffers te bewegen tot afgifte van geldbedragen. De ideeën en handelingen van medeverdachte [medeverdachte] maakten daar deel vanuit, maar getuigen niet van een significant grotere bijdrage dan die van verdachte. Ter uitvoering van hun plan hebben zowel verdachte als medeverdachte met [betrokkene 1] en [betrokkene 6] gesproken en hen daarbij bewogen tot de afgifte van hun pinpassen met de bijbehorende pincodes. Verdachte heeft daarbij de pinpas met de bijbehorende pincode van [betrokkene 1] in ontvangst genomen. Ten slotte hebben beide verdachten geld gepind en aldus de diefstal voltooid. Het feit dat verdachte meerdere malen herkenbaar in beeld is gebracht op het moment dat hij de diefstal heeft voltooid door te pinnen met de pinpassen van [betrokkene 1] en [betrokkene 6] , draagt bij aan het oordeel dat sprake is van het medeplegen van diefstal met een valse sleutel.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waarbij verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit.
De verweren van de raadsman worden, gelet op het voorgaande verworpen.”
20. Wat betreft het medeplegen heeft de Hoge Raad in de afgelopen jaren in verschillende arresten enige algemene (maar tegelijkertijd aangescherpte) overwegingen aan dit leerstuk gewijd.In het bijzonder is daarbij aandacht uitgegaan naar de afbakening van medeplegen ten opzichte van medeplichtigheid en naar gevallen waarin het medeplegen niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Vereist voor de kwalificatie medeplegen is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. Dat betekent tevens dat de verdachte opzet moet hebben gehad op zowel de samenwerking als het grondfeit.Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, dient de rechter rekening te houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.Bestaat het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, dan rust op de rechter de taak om bij bewezenverklaring van medeplegen in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. In geval van medeplegen kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor de uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachte zijn toegepast. Niet vereist voor het aannemen van medeplegen is dat de verdachte bijvoorbeeld zelf de wegnemingshandelingen heeft verricht, noch hoeft precies te worden vastgesteld wie welke handeling tegen het slachtoffer heeft uitgevoerd.