Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
30 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verzoek tot het horen van een deskundige in het kader van een strafzaak. De verdachte heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 maart 2013 uitspraak deed in de strafzaak. De verdachte, geboren in 1993, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.L. Plas, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof.
De kern van het geschil betreft de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van de beeldherkenningen van de verdachte. De verdediging stelde dat de herkenningen door verbalisanten onbetrouwbaar waren en dat er noodzaak was voor deskundig onderzoek. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de noodzaak voor het benoemen van een deskundige niet is gebleken en dat het verzoek om deze reden is afgewezen. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de maatstaf voor de beslissing correct was toegepast en dat de motivering van het Hof toereikend was.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 30 september 2014, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier.