In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1977, die door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen wegens diefstal. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 30 januari 2018 is gewezen. De advocaat van de verdachte, mr. J. Sietsma, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Tijdens de zitting op 14 maart 2019 is de verdachte niet verschenen, en de raadsman heeft verzocht om aanhouding in verband met het aanwezigheidsrecht van zijn cliënt, maar kon dit verzoek niet nader onderbouwen. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen, omdat het niet was onderbouwd.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 10 maart 2020 geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, ondanks dat de verdachte niet in persoon was opgeroepen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de raadsman niet gemachtigd was om de verdachte te verdedigen, en dat de afwezigheid van de verdachte niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad heeft de conclusie van de procureur-generaal overgenomen, die strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.