ECLI:NL:HR:2012:BX6732

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04477
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheidsrecht en afwezigheid van de verdachte in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in [woonplaats], was niet verschenen op de zitting in hoger beroep. Zijn raadsman, mr. A.C. Bosch, heeft verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de verdachte op dat moment met vakantie was in Marokko. De advocaat-generaal, Knigge, concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en een passende beslissing op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten en oordeelt dat de raadsman niet heeft aangevoerd dat er geen afschrift van de dagvaarding was verzonden naar het juiste adres van de verdachte. Hierdoor kan niet met vrucht worden geklaagd dat het Hof ten onrechte de schorsing van het onderzoek niet heeft bevolen. De Hoge Raad benadrukt dat bij de beslissing op een verzoek tot schorsing van het onderzoek, de rechter een afweging moet maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en andere belangen, zoals de spoedige berechting en de organisatie van de rechtspleging.

Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet gemotiveerd, waardoor niet kan blijken of de juiste belangenafweging is gemaakt. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij beslissingen over de afwezigheid van de verdachte en de noodzaak om het aanwezigheidsrecht te waarborgen.

Uitspraak

6 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/04477
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, van 19 augustus 2010, nummer 20/000721-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft bevolen, nu niet op de voet van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het in de appelakte vermelde adres van de verdachte [a-straat 1] in [plaats]. Het tweede middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd
(...)
wonende te [woonplaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.
(...)
De raadsman deelt mede als volgt.
Ik constateer dat mijn cliënt niet is verschenen. Ik heb geen contact met hem gehad. Wel heb ik gisteren contact gehad met de broer van mijn cliënt. Hij deelde mij mede dat cliënt op dit moment met vakantie is in Marokko. Cliënt zou in totaal ongeveer één maand in Marokko verblijven. Over ongeveer twee weken zou hij terug in Nederland zijn. Ik heb geprobeerd mijn cliënt telefonisch te bereiken. Dit is niet gelukt. Ik ben niet gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren. Om deze reden verzoek ik het hof om de behandeling van de zaak aan te houden.
De voorzitter deelt mede dat de dagvaarding in hoger beroep op 12 mei 2010 als gerechtelijke brief aan het GBA-adres van verdachte is verzonden.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd het volgende mede.
Ik stel vast dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte ten tijde van de uitreiking van de dagvaarding niet op het bekende GBA-adres zou verblijven.
Het is onaannemelijk dat verdachte op 12 mei 2010 reeds in Marokko zou verblijven, ook gelet op de omstandigheid dat verdachte een eigen bedrijf heeft. Nu de verdachte niet tijdig heeft gereageerd, kunnen we er vanuit gaan dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Naar mijn mening dient het door de raadsman gedane verzoek tot aanhouding te worden afgewezen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot aanhouding van de zaak af.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3. In HR 23 oktober 2001, LJN AD4727, NJ 2002/77 is beslist dat een raadsman die niet op de voet van art. 279 Sv is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, geen van de bij de wet aan de raadsman toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld, en dat bij gebreke van een zodanige machtiging de behandeling van de zaak geldt als een procedure bij verstek.
2.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld de afwezigheid van de verdachte toe te lichten doch daartoe niet heeft aangevoerd dat geen afschrift van de dagvaarding was verzonden naar het in het middel vermelde adres, kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd dat het Hof ten onrechte niet de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft bevolen wegens niet-naleving van art. 588a Sv. Het eerste middel is dus vruchteloos voorgesteld.
2.5. Bij de beslissing op een verzoek tot schorsing van het onderzoek op de terechtzitting dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, LJN ZD1314, NJ 1999/294).
2.6. Het Hof heeft de afwijzing van het door de raadsman gedane verzoek niet gemotiveerd. Derhalve kan niet blijken of het Hof de hiervoor bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt. Het tweede middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 november 2012.