Conclusie
1.Feiten
interest rate swap, een
supercollaren een
participating cap, ook aangeduid als winstdelend renteplafond) die CIA zou kunnen afsluiten. In het bij de e-mail gevoegde “Rente Risico Management voorstel” is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
participating cap(hierna ook: rentederivaat). Bij e-mail van 8 augustus 2008 heeft Rabobank CIA een geactualiseerd voorstel toegestuurd. In verband met de risico’s die voor Rabobank aan de transactie zijn verbonden heeft zij allereerst geëist dat zij, indien CIA de beleggingsfinanciering niet bij Rabobank zou afsluiten, de transactie eenzijdig vroegtijdig zou kunnen beëindigen en heeft zij voorts bepaalde zekerheden verlangd. In een e-mailwisseling van 21 augustus 2008 is hierover tussen partijen, voor zover van belang, als volgt gecommuniceerd:
participating capafgesloten met ingang van 1 september 2008 voor de looptijd van tien jaar. De kenmerkende eigenschap van het rentederivaat is dat het een combinatie is van een renteswap (50%) en een rentecap (50%). Dit betekent dat CIA voor de helft van de hoofdsom (oplopend van € 18.440.000 bij aanvang tot € 41 miljoen vanaf 1 januari 2011) haar variabele rente ruilt voor een vaste swaprente (in dit geval 5,1250%), de renteswap, en dat zij voor de andere helft van de hoofdsom een rentevergoeding betaalt gelijk aan Euribor, die is gemaximeerd tot de vaste swaprente als renteplafond, de cap. Bij brief van 8 september 2008 heeft Rabobank de bevestiging waarin de transactie is vastgelegd (gedateerd 1 september 2008) aan CIA toegestuurd, waarna deze ondertekend door CIA ( [betrokkene 1] ) aan Rabobank is geretourneerd. De bevestiging bevat de volgende additionele voorwaarde (hierna ook:
break clause):
overhedgein omvang ontstaan: de hoofdsom van het rentederivaat, waarover CIA de swaprente verschuldigd is, is in die periode groter dan het bedrag dat CIA onder de SNS-faciliteit heeft opgenomen.
2.Procesverloop
overhedgein looptijd was van acht jaar en dat Rabobank in strijd met de op haar als adviseur rustende zorgplicht gehandeld door CIA het grotendeels speculatieve rentederivaat te adviseren (rov. 3.10). Daarbij nam het hof in aanmerking dat CIA zich geen renterisico kon veroorloven (rov. 3.11) en dat CIA heeft vertrouwd op de toezegging van Rabobank dat zij een marktconforme aanbieding zou doen zodat Rabobank geen gebruik zou maken van de
break clause(rov. 3.12). Rabobank heeft geen marktconforme aanbieding gedaan (rov. 3.13). Voorts is gesteld noch gebleken dat Rabobank is ingegaan op het verzoek van CIA om aanpassing van het verloop van de hoofdsom van het rentederivaat nadat een
overhedgein omvang was ontstaan (rov. 3.14). De overige verwijten van CIA behoeven geen behandeling (rov. 3.15). Er is voldoende causaal verband tussen de handelwijze van Rabobank en de schade; CIA zou het rentederivaat in zijn huidige vorm niet hebben gesloten indien Rabobank dit niet zou hebben geadviseerd (rov. 3.17). Het hof verwerpt het beroep van Rabobank op eigen schuld van CIA (rov. 3.19).
participating capzou hebben geadviseerd met een looptijd en omvang die was gekoppeld aan de werkelijke looptijd van de SNS-faciliteit. Het hof gaat uit van een
participating capmet een looptijd van vier jaar en met een rentepercentage van 5.05%. Hieruit volgt een schade aan meer betaalde rente van € 51.105,-, naast de schade aan de negatieve waarde van € 5.177.860,- (rov. 2.6 en 2.9).
participating captot een bedrag van € 5.000.000,- te voldoen en te vermeerderen met het bedrag dat CIA in totaal onder de lening aan rente aan Rabobank heeft betaald, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van (hoofdzakelijk) Rabobank in de proceskosten.
3.Bespreking van het middel in het principale cassatieberoep
onderdeel 1), het ontbreken van een marktconform aanbod (
onderdeel2) en het niet ingaan op het verzoek om aanpassing van de hoofdsom van het rentederivaat (
onderdeel 3).
Onderdeel 4bevat een veegklacht.
subonderdelen 1.1-1.7van onderdeel 1 bestrijden vanuit verschillende invalshoeken rov. 3.19 van tussenarrest, waarin het hof het beroep van Rabobank op eigen schuld van CIA heeft verworpen:
overhedgein looptijd van acht jaar. Nu de looptijden niet op elkaar aansloten, bestond het risico dat na aflossing van de SNS faciliteit het rentederivaat zou blijven doorlopen zonder dat er een lening was die een renterisico opleverde waartegen het rentederivaat zou moeten beschermen, waarmee het rentederivaat een puur speculatief karakter krijgt. Anders dan Rabobank meent, kan een rentederivaat met een
overhedgein looptijd niet vergeleken worden met een vastrentende lening met dezelfde looptijd, omdat gedurende de
overhedgein looptijd het rentederivaat geen verband houdt met een lening. Vast staat dat het rentederivaat niet was bedoeld om te speculeren maar enkel om het renterisico af te dekken. De omstandigheid dat het rentederivaat na afloop van de SNS faciliteit ingezet had kunnen worden om het renterisico op een nieuwe lening af te dekken - en dat er kennelijk van werd uitgegaan dat dit ook zou gebeuren - neemt het speculatieve karakter niet weg, omdat van tevoren onvoldoende zeker was of een dergelijke nieuwe lening zou worden afgesloten en of het rentederivaat op dat moment nog (steeds) geschikt zou zijn om het (eventuele) renterisico van zo’n nieuwe lening af te dekken. De als additionele voorwaarde opgenomen
break clausemaakt dat niet anders, omdat bij de berekening van de negatieve waarde uitgegaan wordt van de looptijd van het rentederivaat van tien jaar en niet van de looptijd van de SNS faciliteit waarvan het renterisico werd afgedekt. Gezien het defensieve risicoprofiel van CIA en het feit dat CIA geen belegger is maar kredietnemer en op het terrein van rentederivaten niet als deskundig of professioneel kan worden aangemerkt en Rabobank ter zake een bij uitstek deskundige partij is, heeft Rabobank gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht en is zij niet opgetreden als een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur door CIA het grotendeels speculatieve rentederivaat te adviseren. Dat CIA het renterisico voor een periode van 10 jaar wilde afdekken, neemt niet weg dat Rabobank als professionele dienstverlener, het rentederivaat, gezien de overhedge in looptijd, niet had mogen adviseren. (…)”
break clause, volgt niet dat CIA het risico verbonden aan de overhedge in looptijd heeft aanvaard, maar juist dat zij dat risico heeft willen wegnemen door van Rabobank een marktconforme aanbieding voor de vervolgfinanciering te verlangen, zodat Rabobank geen gebruik zou maken van de
break clause. Dat CIA vertrouwd heeft op de toezegging van Rabobank dat zij een marktconforme aanbieding zou doen, kan CIA niet worden tegengeworpen. Daarbij komt dat Rabobank in haar e-mail van 21 augustus 2008 (zie 3.1.10) de gevolgen van het inroepen van de break clause heeft gebagatelliseerd en CIA niet gewezen heeft op de omvang van de negatieve waarde als de rente ten tijde van het inroepen van de
break clausesterk zou zijn gedaald.”
causaal verbandbestaat tussen de schade en een omstandigheid aan de zijde van de benadeelde en (ii) deze omstandigheid aan de benadeelde kan worden
toegerekend. Indien aan deze toepassingsvoorwaarden − door mijn ambtgenoot Hartlief en in de schriftelijke toelichting namens Rabobank ook de ‘entreetoets’ genoemd [4] – is voldaan, moet vervolgens (iii) aan de hand van de
wederzijdse causaliteiteen schadeverdeling worden bepaald waarna, eventueel (iv) een
billijkheidscorrectiewordt toegepast. [5]
NGB Financeis overwogen dat bij advisering de dienstverlener heeft te gelden als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener, terwijl bij de cliënt doorgaans een zodanige professionaliteit en deskundigheid ontbreken, en dat dit meebrengt dat de cliënt in beginsel ervan mag uitgaan dat de dienstverlener de zorgplicht jegens hem naleeft. [11] In
NGB Financewas de inzet in cassatie niet of was voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van art. 6:101 BW (de ‘entreetoets’), maar het oordeel van het hof over de mate van eigen schuld, en met name of het hof de uit de effectenleaserechtspraak bekende schadeverdeling [12] kon toepassen in een adviesgeval (wat niet het geval was). In andere gevallen van financieel advies is in feitelijke instantie wel geoordeeld, dat de schade niet mede het gevolg is van een aan de cliënt toe te rekenen omstandigheid. [13]
NGB Financemaakt duidelijk dat bezien dient te worden in hoeverre het verwijt van eigen schuld dat de benadeelde in concreto wordt gemaakt samenvalt met de verantwoordelijkheid die in de onderlinge contractuele verhouding is overgedragen aan de aangesprokene. Naar mate dat meer het geval is, mogen minder eisen worden gesteld aan de zorg die de benadeelde voor zijn eigen vermogensbelangen moet betrachten. Dat kan ertoe leiden dat een omstandigheid niet aan de benadeelde toegerekend kan worden zodat geen sprake kan zijn van eigen schuld, [14] maar dat hoeft niet het geval te zijn. Is de benadeelde deskundig en/of heeft hij relevante kennis ter zake het onderwerp van de advisering, dan zal hij meer in staat zijn de kwaliteit van het advies van de aangesprokene te kunnen beoordelen. Schiet hij daarin tekort dan kan aan de toerekeningseis voldaan zijn. [15]
subonderdelen 1.2 en 1.7bevatten rechts- en motiveringsklachten die veronderstellen dat het hof is toegekomen aan toepassing van de in art. 6:101 lid 1 BW bedoelde toets van de wederzijdse causaliteit en de billijkheidscorrectie.
1.3, 1.4, 1.5, 1.5.1 en 1.6klagen, kort gezegd, over het oordeel dat het hof geen aanleiding ziet om de schade mede aan te merken als het gevolg van een aan CIA toe te rekenen omstandigheid. De subonderdelen 1.3, 1.4 en 1.6 betreffen omstandigheden die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd (subonderdeel 1.3), dan wel volgens het middel had moeten leggen (subonderdelen 1.4 en 1.6). De subonderdelen 1.5 en 1.5.1 doen een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de klant bij de aanschaf van een financieel product.
subonderdeel 1.3heeft het hof blijk gegeven heeft van een onjuiste rechtsopvatting door het beroep van Rabobank op eigen schuld te verwerpen zonder te onderzoeken en vast te stellen of CIA in het licht van de omstandigheden van het geval heeft bijgedragen aan het ontstaan van haar schade met de aan haar toerekenbare gedragingen, zoals art. 6:101 BW vergt. Aan zijn oordeel in rov. 3.19 tussenarrest is niet méér ten grondslag gelegd dan dat Rabobank, naar behoren adviserend, het verzoek om dekking voor 10 jaar zonder meer had moeten afraden. Deze constatering laat onverlet dat de schade van CIA ook het gevolg is of kan zijn van omstandigheden die aan haar moeten worden toegerekend, zodat op zijn minst een deel van de schade voor haar rekening moet blijven.
overhedgein looptijd ook niet heeft aanvaard, maar vertrouwde op de toezegging van Rabobank dat zij een marktconforme aanbieding voor de vervolgfinanciering zou doen zodat Rabobank geen gebruik zou maken van de
break clause(rov. 3.12).
subonderdeel 1.4heeft het hof bij zijn oordeel ten onrechte niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betrokken de stellingen van Rabobank dat, kort gezegd, CIA zich ervan bewust was dat van een tussentijdse beëindiging van het rentederivaat sprake kon zijn en het derivaat dan een negatieve waarde kon vertegenwoordigen, zoals ook volgt uit de e-mailcorrespondentie van 21 augustus 2008 en de verklaringen van [betrokkene 1] ter comparitie. Uit deze stellingen volgt, of kan volgen, dat de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan CIA kunnen worden toegerekend, aldus het subonderdeel.
overhedgein looptijd niet heeft aanvaard en dat Rabobank de gevolgen van het inroepen van de
break clauseheeft gebagatelliseerd, onverlet laten dat CIA de in subonderdeel 1.4 bedoelde kennis had. Ook al was die kennis onvoldoende voor het hof om te oordelen dat Rabobank haar zorgplicht heeft nageleefd respectievelijk heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur, die kennis kan nog steeds ertoe leiden dat de schade van CIA mede toerekenbaar is aan haar eigen handelen
break clauseen dat CIA, die het risico verbonden aan de
overhedgein looptijd niet heeft aanvaard, als ondeskundige de implicaties van de
break clauseniet zelf heeft kunnen beredeneren. Op de verklaringen van [betrokkene 1] ter comparitie heeft het hof afdoende gereageerd met zijn overweging in rov. 3.12 (onder meer dat Rabobank niet heeft gewezen op de omvang van de negatieve waarde als de rente ten tijde van het inroepen van de
break clausesterk zou zijn gedaald). Om deze redenen kon het hof oordelen dat het afsluiten van het betreffende rentederivaat met de
break clause, niet kan worden aangemerkt als een aan CIA toe te rekenen omstandigheid die de schade mede heeft veroorzaakt.
subonderdelen 1.3, 1.4 en 1.6afrondend nog op, dat het hof naar mijn mening in de omstandigheden van dit geval tot het in rov. 3.19 bedoelde oordeel kon komen. Dit oordeel geeft mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn. Voor zover het middel aanvoert dat het hof te coulant is geweest voor CIA omdat het te weinig rekening heeft gehouden met de eigen verantwoordelijk van CIA, verwijs ik naar de bespreking van de subonderdelen 1.5 en 1.5.1.
subonderdeel 1.5miskent het hof dat bij de vraag naar eigen schuld in verband met schade die voortvloeit uit de aanschaf van een financieel product rechtens betekenis toekomt aan de eigen verantwoordelijkheid van de klant, welke met zich brengt of kan brengen dat een klant een deel van zijn schade zelf moet dragen. Dit geldt reeds in het geval van een particuliere klant en bij een bedrijfsmatige klant bestaat
a fortiorireden om de eigen verantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen in een eigen schuld-verdeling. Dat geldt althans indien, zoals Rabobank heeft gesteld, sprake is van een professioneel handelende vastgoedontwikkelaar en -investeerder, die al vele jaren projecten doet met een waarde van tientallen miljoenen euro's en uit dien hoofde goed op de hoogte is van financieringen. Daarbij moet worden bedacht dat CIA al een variabele Euribor-financiering had bij een andere bank toen zij in contact kwam met Rabobank en zij, naar het hof miskent in rov. 3.11, dus ook zonder het rentederivaat te maken had met een opwaarts renterisico omdat zij geen zekerheid had over het verkrijgen van financiering voor de exploitatieperiode. Het oordeel in rov. 3.19 tussenarrest geeft echter geen blijk ervan dat het hof deze eigen verantwoordelijkheid in zijn oordeel heeft betrokken. Het subonderdeel verwijst ter onderbouwing naar HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, NJ 2012/182 m.nt. J.B.M. Vranken (
De T./Dexia), rov. 5.6.1-5.7, en HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2811, NJ 2012/183 m.nt. J.B.M. Vranken (
Levob/ [...]), rov. 4.7.12-4.7.13.
NGB Financehad het hof in het licht van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het gevraagde advies, de zakelijke hoedanigheid en professionaliteit van CIA, de aan haar verstrekte informatie en haar begrip en bewustzijn van de risico’s van het rentederivaat, moeten onderzoeken of en, zo ja, in welke mate de schade van CIA mede een gevolg is van omstandigheden die aan haar kunnen worden toegerekend.
NGB Finance, kan niet worden afgeleid dat bij de aanschaf, op advies van de bank, van een financieel product of dienst per definitie sprake zou moeten zijn van enige mate van eigen schuld van de (bedrijfsmatig handelende) (zie in 3.5.3).
subonderdeel 1.5aanvoert, miskent het hof in rov. 3.11 niet dat CIA gezien de SNS-faciliteit ook zonder het rentederivaat te maken had met een opwaarts renterisico omdat zij geen zekerheid had over het verkrijgen van financiering voor de exploitatieperiode (zie rov. 3.11, eerste volzin). Het oordeel van het hof houdt in dat het 10-jarige rentederivaat niet als oplossing voor de beheersing van dat renterisico geadviseerd had mogen worden.
onderdelen 2 en 3betreffen de rov. 3.13 en 3.14 van het tussenarrest inzake het niet doen door Rabobank van een marktconform aanbod en het niet ingaan door Rabobank op een verzoek van CIA om de
overhedgein omvang aan te passen. Rabobank meent dat zij belang heeft bij deze onderdelen omdat deze kwesties na cassatie en verwijzing een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het causale verband en haar beroep op eigen schuld. Mochten deze kwesties echter geen rol kunnen spelen, dan zou Rabobank daarover duidelijkheid wensen. [20]
overhedgein omvang geen belang toegekend en blijkt niet dat het hof beide kwesties in verband heeft gebracht met zijn oordelen over causaal verband, waarover het middel niet voldoende kenbaar klaagt, en eigen schuld, zodat Rabobank geen belang heeft bij de onderdelen 2 en 3. [21]
overhedgein omvang was ontstaan (rov. 3.14), liggen naar mijn mening niet ten grondslag aan het oordeel dat Rabobank is tekortgeschoten. In theorie zouden de in rov. 3.13 en 3.14 beoordeelde kwesties relevant kunnen zijn voor het oordeel over de omvang van de schade via de band van causaal verband of eigen schuld. Rabobank heeft het bestaan van causaal verband onder meer bestreden met een beroep op het door haar gedane aanbod en bij haar beroep op eigen schuld ook verwezen naar de keuze van CIA voor herfinanciering bij Deutsche Hypo. [22]
subonderdelen 2.1 en 2.2betreffen de overwegingen ten aanzien van het voorstel van 18 juni 2010:
subonderdeel 2.1is, samengevat, zonder nadere ontbrekende motivering onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat het voorstel van 18 juni 2010 met een vaste rente van 6% niet marktconform was omdat het zijn functie zou hebben verloren en CIA geen andere keuze zou hebben dan het rentederivaat af te wikkelen. De vraag of het rentederivaat bij aanvaarding van het aanbod nog een functie had en al dan niet zou moeten worden afgewikkeld, is een andere vraag dan de vraag of het aanbod marktconform was. Indien het rentederivaat zijn functie zou verliezen en zou moeten worden afgewikkeld, is daarmee op zich nog niets gezegd over het al dan niet marktconforme karakter van het door Rabobank gedane aanbod. Dit klemt temeer, nu het hof kennelijk het aanbod van Deutsche Hypo wel marktconform heeft geacht, terwijl dit aanbod eveneens voorzag in een vaste rente en het rentederivaat zou moeten worden afgewikkeld.
overhedgein looptijd heeft willen wegnemen door van Rabobank een marktconforme aanbieding voor de vervolgfinanciering te verlangen, zodat Rabobank geen gebruik zou maken van de
break clause. Hieruit volgt dat in de verhouding tussen partijen een marktconform aanbod in beginsel zou moeten meebrengen dat Rabobank de
break clauseniet zou behoeven in te roepen zodat het rentederivaat niet tussentijds zou moeten worden beëindigd en afgewikkeld. Daarom kon het hof oordelen in rov. 3.13, dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt te begrijpen dat Rabobank een vaste rente van 6% offreerde die ertoe zou leiden dat CIA het rentederivaat moest afwikkelen zelfs als Rabobank bereid zou zijn geweest het te continueren. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk te noemen. De overweging over het aanbod van Deutsche Hypo staat los van het voorgaande en doet aan de begrijpelijkheid van het daaraan voorafgaande oordeel van het hof niet af.
in de eerste plaatsdat de constatering van het hof dat het aangeboden rentepercentage van 6% boven de vaste rente van 4,5% lag dat was geoffreerd door Deutsche Hypo, evenmin een begrijpelijke en voldoende motivering oplevert voor het oordeel van het hof dat het voorstel van 18 juni 2010 dat voorzag in een vaste rente van 6%, niet marktconform is. Dat één andere marktpartij dan Rabobank op een later tijdstip (15 november 2011) bereid was CIA een lagere rente te offreren, rechtvaardigt niet de conclusie dat Rabobank - mede in het licht van haar kredietbeoordelingsbeleid - op 18 juni 2010 geen marktconform aanbod heeft gedaan.
in de tweede plaatsdat het hof ongemotiveerd voorbij gaat aan de essentiële stelling van Rabobank dat het aanbod tot stand is gekomen na bestudering van het business plan en de gesloten contracten, na afstemming met de sectorspecialist en de kredietbeoordelingscommissie. Daarbij heeft Rabobank gewezen op de verandering in marktomstandigheden in 2010 en de omstandigheid dat naar de mening van Rabobank binnen CIA onvoldoende risicodragend kapitaal aanwezig was, waardoor kleine tegenvallers in de huuropbrengsten direct invloed zouden hebben op de
cash flowdie beschikbaar was voor financiering.
subonderdelen 2.3 en 2.4betreffen de overwegingen ten aanzien van het voorstel van 8 december 2011:
subonderdeel 2.3is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het hof uit het oordeel dat het aanbod van 8 december 2011 in juridische zin geen aanbod, uitnodiging of toezegging is om met Deutsche en/of met Rabobank een financieringsovereenkomst aan te gaan en dat er dus geen rechten aan kunnen worden ontleend, kennelijk afleidt dat dit een "indicatief voorstel, oftewel geen serieus voorstel" was. Het feit dat Deutsche en Rabobank zich niet reeds met één enkele "aanbieding" in een e-mail hebben willen binden aan verstrekking van een financiering voor vele miljoenen euro's, betekent niet dat die aanbieding niet serieus was en niet had kunnen leiden tot daadwerkelijke verstrekking van financiering. Dit klemt temeer, omdat ook het "aanbod" van Deutsche Hypo van 15 november 2011 gelijkelijk "indicatief' was en onderworpen was aan voorbehouden. Daarbij komt dat in de offerte van 27 maart 2012 melding wordt gemaakt van een goedkeuring van de kredietaanvraag (p. 1), wat nogmaals bevestigt dat het "aanbod" van 15 november 2011 indicatief en niet bindend voor Deutsche Hypo was.
overhedgein omvang ontstaan: de hoofdsom van het rentederivaat, waarover CIA de swaprente verschuldigd was, is in de periode september 2010 tot februari 2012 groter dan het door CIA onder de SNS faciliteit opgenomen bedrag. In haar brief van 16 juni 2010 vraagt CIA om aanpassing van het verloop van de hoofdsom van het rentederivaat aan het liquiditeitsverloop van het project. Gesteld noch gebleken is dat Rabobank daarop is ingegaan.”
onderdeel 4. De slotsom is dat het principale middel dient te worden verworpen.
4.Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
participating capis gesloten met een looptijd van vier jaar.
Onderdeel 2ziet op rov. 2.7-2.9 van het eindarrest, waarin het hof beoordeelt van welk rentepercentage bij een hypothetische
participating capmet een looptijd van vier jaar moet worden uitgegaan en wat voor schadebedrag in dit verband voor vergoeding in aanmerking komt.
overhedgein looptijd gedeeltelijk opgeheven. De SNS-faciliteit ging in op 1 september 2008 en werd verlengd tot aan de oplevering van het Project, die uiteindelijk plaatsvond op 7 november 2012, zoals Rabobank stelt (zie akte na tussenarrest onder 13) en CIA niet betwist (zie ook rov. 3.1.28 van het tussenarrest). Gezien het feit dat de
participating capper 1 oktober 2012 is afgewikkeld en CIA tot en met 1 september 2012 onder de
participating capheeft betaald, gaat het hof in de hypothetische situatie uit van een
participating capmet een looptijd van vier jaar. Het hof gaat voorbij aan de varianten (
extendablerenteswap, gewone renteswap voor het volledige bedrag van de SNS-faciliteit) die Rabobank verder nog aan het hof voorhoudt. Het hof acht in de hypothetische situatie een keuze voor die varianten (veel) minder waarschijnlijk dan de keuze voor een vierjarige
participating cap.
participating capheeft aangeboden. De twee andere varianten waaronder een renteswap heeft Rabobank aangeboden voor afdekking van het renterisico van de helft van de SNS-faciliteit. Dit oordeel brengt mee dat het betoog van Rabobank dat de schade in de periode 1 september 2010 tot 1 oktober 2012 in redelijkheid niet aan haar toerekenbaar is (artikel 6:98 BW), moet worden afgewezen. De schade in die periode wordt, zoals hierna blijkt, alleen aan Rabobank toegerekend, indien en voor zover het rentetarief van een vierjarige participating cap lager is dan het tarief van de afgesloten tienjarige. Dat verschil is schade die voor vergoeding in aanmerking komt.“
subonderdeel 1.1 onder a-h, i en j, samengevat, heeft het hof in strijd met art. 24 en 149 Rv een ongeoorloofde aanvulling van de feitelijke grondslag en/of de feiten, dan wel een ongeoorloofde verrassingsbeslissing, gegeven, althans zijn arrest onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, door te oordelen dat in de hypothetische situatie op 22 augustus 2008 een rentederivaat met een looptijd van vier jaar zou zijn afgesloten. Daartoe wijst de klacht erop dat tussen partijen niet in geschil was dat in de hypothetische situatie op 22 augustus 2008 een derivaat met een looptijd van 1 september 2008 tot 1 september 2010 zou zijn geadviseerd en afgesloten. Tussen partijen was wel in geschil (i) welke kosten daaraan verbonden zouden zijn geweest en (ii) of in de hypothetische situatie op 16 juli 2010 een tweede derivaat met een looptijd van 1 september 2010 tot 1 juli 2012 zou zijn geadviseerd en afgesloten, hetgeen door Rabobank is gesteld maar door CIA gemotiveerd is betwist. Hieruit volgt dat partijen niet hebben aangevoerd dat in de hypothetische situatie een rentederivaat met een looptijd van vier jaar zou zijn geadviseerd en afgesloten en dus evenmin dat een derivaat met een looptijd die was gekoppeld aan de werkelijke looptijd van de SNS-faciliteit zou zijn geadviseerd en gesloten. Hierbij komt dat een rentederivaat met een looptijd van vier jaar niet kan worden gelijkgesteld met twee opvolgende rentederivaten met elk een looptijd van twee jaar omdat daarvoor andere rentepercentages gelden. Hieraan doet niet af de overweging van het hof dat de
participating capper 1 oktober 2012 is afgewikkeld en CIA daaronder tot en met 1 september 2012 heeft betaald, aldus het middel.
participating capmet een looptijd tot 1 september 2010 en een rentetarief van 5,13%, gevolgd door een in 2010 afgesloten tweede
participating capmet een looptijd tot juli 2012 en een rentetarief van 1,91% − steeds op basis van de op dat moment, in 2008 respectievelijk in 2010, beschikbare informatie over onder meer de looptijd van de SNS-faciliteit. [29] Volgens Rabobank zou de schade in de periode 1 september 2010 tot 1 oktober 2012 in redelijkheid niet op grond van art. 6:98 BW toegerekend kunnen worden, maar dit verweer is door het hof in rov. 2.6 van het eindarrest – in cassatie onbestreden − verworpen. Zou het hof het standpunt van Rabobank dat twee derivaten zouden zijn afgesloten, hebben gevolgd, dan zou het hof nog uitgangspunten hebben moeten formuleren voor de schadebegroting voor de periode van 1 juli 2012 (de einddatum van het tweede rentederivaat volgens Rabobank) tot 1 oktober 2012 (het einde van de relevante periode volgens het hof).
participating capmet een looptijd van vier jaar een rentepercentage van 5,05% zou hebben gehad. De destijds in werkelijkheid afgesloten
participating caphad een rentepercentage van 5,125%. Het door CIA te veel betaalde bedrag aan rente wordt op grond hiervan berekend op € 51.105,-.
onderdeel 1.1er terecht op wijst dat de door het hof gekozen benadering te veel afwijkt van de feitelijke uitgangspunten waarvan partijen in het debat over de schade zijn uitgegaan. Partijen gingen ervan uit dat in 2008 een
participating capzou zijn gesloten die was afgestemd op de op
datmoment bekende looptijd van de SNS-faciliteit en dat in 2010 de situatie opnieuw zou worden beoordeeld. Het werken met één (CIA) of twee (Rabobank) hypothetische rentederiva(a)t(en) met een looptijd van twee jaar ligt in deze zaak ook voor de hand, omdat dit aansluit bij de wijze waarop de looptijd van de SNS-faciliteit zich feitelijk heeft ontwikkeld. Aanvankelijk zou deze tot in 2010 duren en in 2010 werd zij verlengd tot in 2012.
participating capmet een looptijd van vier jaar, door het hof bepaald op 5,05%. Partijen hebben tarieven voorgesteld die zagen op
participating capsmet een looptijd van twee jaar. CIA ging uit van een tarief in 2008 van 4,55%. Rabobank ging uit van een tarief in 2008 van 5,13% en in 2010 van 1,91%. Het effect op de schadeberekening kan worden geïllustreerd aan de hand van de berekeningen van het hof en van Rabobank. Volgens het hof zou CIA in de hypothetische situatie bij een
participating capvan vier jaar tot 1 oktober 2012 een bedrag van € 3.441.075,- aan rente hebben betaald, volgens Rabobank zou CIA bij twee
participating capsvan twee jaar tot 1 juli 2012 een bedrag van € 1.314,836,95 hebben betaald. [32] Ik merk op dat het hof in zijn eindarrest kennelijk niet heeft gezocht naar een middeling van de percentages die zouden hebben gegolden bij het afsluiten van twee achtereenvolgende derivaten met een looptijd van twee jaar in 2008 en in 2010. Ik meen dat
onderdeel 1.1terecht erover klaagt dat het hof in zoverre de feitelijke grondslag heeft aangevuld en dat het bestreden oordeel onvoldoende is gemotiveerd in het licht van het partijdebat over de uitgangspunten voor de hypothetische situatie.
subonderdeel 1.1 onder eeen zelfstandige motiveringsklacht moet worden gelezen, inhoudende dat het hof in rov. 2.3 van het eindarrest een onvolledige weergave heeft gegeven van de stellingen van CIA, faalt deze klacht bij gebrek aan belang, omdat een volledige weergave van die stellingen het oordeel van het hof niet anders zou hebben gemaakt.
extendable swapzou hebben geadviseerd, terwijl het hof anderzijds heeft geoordeeld dat Rabobank een rentederivaat zou hebben geadviseerd waarvan de looptijd zou zijn gekoppeld aan de werkelijke looptijd van de SNS-faciliteit (dus met verlenging daarvan), terwijl dit alleen door middel van een
extendable swapmogelijk zou zijn geweest.
extendable swap. Uit de eerder genoemde stellingen van Rabobank volgt overigens dat dit ook zou kunnen worden bereikt door het afsluiten van een tweede rentederivaat.
overhedgein de tijd gezien de in 2008 voorziene einddatum van de SNS-faciliteit van 1 september 2010.
onderdeel 2voortbouwt op de subonderdelen 1.1 en 1.2.
onderdeel 2geen behandeling. Na cassatie en verwijzing kan opnieuw worden geoordeeld over het toepasselijke rentepercentage dat past bij de oplossing die gekozen zou zijn in de hypothetische situatie.