7.2 Nadat het Hof in zijn eerste tussenarrest tot het oordeel was gekomen dat [eiseres] c.s. en de Gemeente ten aanzien van de door het bedrijf van [eiseres] c.s. veroorzaakte geluidhinder onrechtmatig hebben gehandeld, onderscheidenlijk handelden jegens [verweerder] c.s., heeft het in rov. 4.16 overwogen dat [verweerder] c.s. vergoeding hebben gevorderd van schade op te maken bij staat, doch dat het het Hof wil voorkomen dat de schade in de onderhavige procedure zal kunnen worden begroot. Daarom heeft het Hof [verweerder] c.s. in de gelegenheid gesteld een becijferde, gespecificeerde en geadstrueerde opgave van hun schade te doen.
[Verweerder] c.s. hebben vervolgens, naar het Hof heeft overwogen in rov. 8.3.1 van het tweede tussenarrest, een gespecificeerde opgave gedaan met betrekking tot de geleden schade. [Eiseres] c.s. en de Gemeente hebben, aldus het Hof, ieder voor zich de opgave betwist. Zij hebben het optreden van schade categorisch ontkend alsook de afzonderlijk opgevoerde schadeposten en het causaal verband daarvan met de overlast.
Het Hof overweegt in rov. 8.3.4 dat uit ervaring en gepubliceerd onderzoek algemeen bekend is dat overlast als de onderhavige een permanente stoornis oplevert in het woongenot, dat het optreden en de dreiging ervan bij degenen die er bij voortduring aan zijn blootgesteld omdat zij onder de reikwijdte ervan wonen, leiden tot onrust, gespannenheid, prikkelbaarheid, leer-, concentratie- en slaapstoornissen en, indien dit zoals in casu gedurende jaren wordt gecontinueerd, een remmende invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van opgroeiende kinderen. In rov. 8.3.6 overweegt het Hof vervolgens dat de door [verweerder] c.s. opgegeven schadeposten passen in dit schadebeeld. Zij illustreren, aldus het Hof, de uitwerkingen die de overlast heeft gehad op hun gezin en hoe zij daarop hebben gereageerd. Zij hebben dat naar eigen redelijk inzicht moeten doen. Het is naar het oordeel van het Hof ondoenlijk en niet aangewezen om aangaande iedere afzonderlijke schadepost te treden in de beoordeling van de noodzaak en het causaal verband met de overlast, mede omdat dat een onderzoek zou meebrengen naar omstandigheden welke in de persoonlijke levenssfeer van [verweerder] c.s. gelegen zijn. Het Hof achtte het in overeenstemming met de aard van de zaak - ernstige aantasting van het woongenot, materiële en immateriële schade ten gevolge hebbend - om rekening houdend met alle omstandigheden de schade ex aequo et bono te begroten, waarbij het Hof voorshands aan een bedrag per jaar denkt.
In rov. 11.2 van het eindarrest voegt het Hof hieraan onder meer nog het volgende toe. De omstandigheid dat het Hof de afzonderlijke schadeposten niet beoordeelt, impliceert niet dat ten aanzien van al deze schadeposten vaststaat dat zij gevolg zijn geweest van de ondervonden overlast, noch dat voorzover dit wel het geval is geweest, de in rekening gebrachte bedragen als vaststaand worden beschouwd. Welke keuze de gelaedeerden maken om de negatieve gevolgen van de overlast zoveel mogelijk tegen te gaan, staat in beginsel te hunner eigen beoordeling en daarom acht het Hof het niet aangewezen om de afzonderlijke schadeposten te beoordelen maar zal het in plaats daarvan, mede gelet op de omstandigheid dat het overgrote deel der opgenoemde schadeposten slechts bij benadering kan worden vastgesteld, de schade ex aequo et bono begroten. Het Hof neemt daarbij mede in overweging dat weliswaar de totale vordering is uitgesplitst over ieder van de betrokkenen, doch acht, in aanmerking nemende dat zij tot één gezin behoren, dat een gedetailleerd onderzoek naar de effecten van de geluidsbelasting ten aanzien van ieder van de betrokkenen afzonderlijk tijdrovend en dus kostbaar zou zijn en bovendien een tamelijk grote inbreuk op de privacy van het gezin zou opleveren, vastlegging in één bedrag, dat [verweerder] c.s. dan maar in onderling overleg moeten verdelen, aangewezen. Dit impliceert, aldus nog steeds het Hof, dat geen nadere tussenarresten nodig zijn en dat nu eindarrest kan worden gewezen, hetgeen uit kostenoogpunt in het belang van alle partijen voorkomt.
Het Hof heeft vervolgens de door de overlast berokkende schade voor [verweerder] c.s. gezamenlijk vastgesteld op een bedrag van "ƒ 30.000,-- per jaar, ten aanzien van [eiseres] c.s. over de periode van 1 januari 1989 tot 1 januari 2000 en ten aanzien van de Gemeente over de periode van 1 juli 1991 tot 1 januari 2000.