In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurders van Hanzevast Beleggingen B.V. en Hanzevast III B.V. voor schade die is ontstaan door een tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst met G4 Beheer B.V. en G4 C.V. De Hoge Raad heeft op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in cassatie, waarbij het eerdere arrest van het gerechtshof Leeuwarden werd vernietigd. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst voor kantoorruimte in het project Euroborg te Groningen, waarbij de koper, Hanzevast III, de overeenkomst op onjuiste gronden heeft ontbonden. De Hoge Raad oordeelt dat de bestuurders van Hanzevast III, alsmede de moedervennootschap Hanzevast Beleggingen, aansprakelijk zijn voor de schade die G4 heeft geleden door deze tekortkoming. De Hoge Raad bevestigt dat er sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt aan de bestuurders, omdat zij niet hebben gezorgd voor voldoende financiële middelen voor Hanzevast III om aan haar verplichtingen te voldoen. De Hoge Raad legt de nadruk op de verantwoordelijkheden van bestuurders in situaties waarin lege vennootschappen worden opgericht voor specifieke projecten en de noodzaak om ervoor te zorgen dat deze vennootschappen in staat zijn hun contractuele verplichtingen na te komen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van bestuurders in het ondernemingsrecht, vooral in gevallen van bestuurdersaansprakelijkheid bij tekortkomingen in contractuele verplichtingen.