Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Het cassatiemiddel
onderdeel 2.1van het cassatieverzoekschrift) ziet op de vaststelling door het hof van het einde van de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en sub a, BW. Het tweede onderdeel (
onderdeel 2.2) heeft betrekking op de vaststelling van de ontvangst van een per fax ingediend processtuk door het digitale faxsysteem van de rechtspraak. Het derde onderdeel (
onderdeel 2.3) bevat een voortbouwklacht.
3.Onderdeel 2.1: (ambtshalve) vaststelling einde vervaltermijn
2.1-III). Het onderdeel betoogt dat in het onderhavige geval de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en sub a, BW niet eindigde op 24 december 2018 te 24.00 uur, maar op 26 december 2018 te 24.00 uur (twee maanden na 26 oktober 2018, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het gegeven ontslag op staande voet). Volgens het onderdeel zijn termijnen van openbare orde en had het hof Werknemer om die reden, temeer nu Werknemer zich op het standpunt heeft gesteld dat hij ontvankelijk moet worden verklaard, op basis van de in het dossier gebleken feiten en omstandigheden, ontvankelijk moeten verklaren en het incidentele appel van Pontmeyer moeten verwerpen.
2.1-IVvan het cassatieverzoekschrift) dat de Algemene Termijnenwet (Atw) niet van toepassing is op de termijn in deze zaak, omdat de zaak speelde voordat op 1 januari 2019 de Atw van toepassing werd op de termijnen van art. 7:686a BW. Het niet-toepasselijk zijn van de Atw brengt mee dat de termijn niet wordt verlengd, maar
nietdat de termijn moet worden
verkortindien deze eindigt op een zaterdag, zondag of een erkende feestdag. Het onderdeel stelt dat het hof dit heeft miskend, althans geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang, dan wel een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven.
2.1-I en 2.1-II) dat Werknemer ter zitting van de kantonrechter van 18 maart 2019 heeft gesteld (blijkens het proces-verbaal van die zitting) dat het verzoekschrift ook op tijd is ingediend als het pas op 25 december 2018 is ontvangen. Het onderdeel klaagt dat het hof ten onrechte (met miskenning van de devolutieve werking van het hoger beroep) dit in eerste aanleg gevoerde verweer van Werknemer niet heeft betrokken bij zijn oordeel, althans dat zijn oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn eindigt op 24 december 2018 te 24.00 uur om die reden onbegrijpelijk is dan wel met onvoldoende redenen is omkleed.
2.1-V) dat het slagen van de voorgaande klachten ook rov. 5.5 t/m 5.10, 5.11 t/m 5.29 en het dictum vitieert.
(…)”
nietvan toepassing is op een termijn, dan wordt deze termijn
niet verlengdindien de laatste dag in het weekend op of een erkende feestdag valt. De termijn eindigt in dat geval dus daadwerkelijk op een zaterdag, zondag of feestdag. [9]
verkorttot de laatste (werk)dag voor de erkende feestdag omdat de Atw vóór 1 januari 2019 op deze termijn niet van toepassing was. [10] Dit standpunt berust echter op een verkeerde lezing van de parlementaire geschiedenis van de Verzamelwet SZW 2019. Als toelichting bij het voorstel om de Atw van toepassing te verklaren op de vervaltermijnen van art. 7:686a, vierde lid, BW vermelden de memorie van toelichting [11] respectievelijk de nota naar aanleiding van het verslag [12] het volgende:
Dit leidt ertoe dat de termijn voor het indienen van een verzoek wordt verkort wanneer de termijn eindigt op een van de dagen, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet en de laatste reguliere werkdag waarop het verzoek kan worden ingediend, gelegen is daags vóór een of meerdere van die dagen. De regering acht verkorting van de termijn niet wenselijk.Degene die een verzoek wil indienen, heeft daartoe voldoende tijd nodig. Daar komt bij dat vervaltermijnen niet gestuit, geschorst of verlengd kunnen worden en dat binnen die korte termijn het verzoek op grond van artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gronden dient te bevatten waarop het berust. De werknemer die juridische actie wil ondernemen tegen zijn ontslag zal derhalve snel moeten handelen om te voorkomen dat hij niet ontvankelijk wordt verklaard en daarmee zijn recht vervalt.” (onderstr. door mij, A-G)
in de praktijkeen verkorting van de termijn betekent indien de termijn afloopt in het weekend of op een feestdag. Ervan uitgaande dat de rechtsbijstandverlener niet werkt in het weekend of op feestdagen, heeft hij of zij dus
feitelijkeen dag minder de tijd om een verzoekschrift in te dienen. De regering heeft deze feitelijke verkorting van de (al korte) vervaltermijnen van art. 7:686a lid 4 BW onwenselijk geacht en daarom voorgesteld om de wet aan te passen. Voor een andere uitleg van de hierboven geciteerde passage heb ik geen aanknopingspunten kunnen vinden in de literatuur of feitenrechtspraak. Die andere uitleg wordt overigens in cassatie niet meer verdedigd door PontMeyer.
hierom dat áls een beroep wordt gedaan op een vervaltermijn, de rechter zelfstandig zal moeten beoordelen of het verzoek binnen de vervaltermijn is ingediend. De rechter is daarbij niet gebonden aan (onjuiste) stellingen die daarover door partijen worden ingenomen.
onderdeel 2.3slaagt dus ook.
Botobebeslist dat de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en
onder b, BW niet strekt ter bescherming van zodanig zwaarwichtige belangen dat hij ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval ambtshalve door de rechter toegepast zou moeten worden. Volgens de Hoge Raad strekt de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW blijkens de parlementaire geschiedenis tot bescherming van het belang van partijen bij voortvarend procederen over de transitievergoeding. [19] Hoewel de
Botobe-beschikking slechts betrekking heeft op de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW van drie maanden voor verzoeken op grond van art. 7:673 en 7:673a t/m d BW (verzoeken met betrekking tot de transitievergoeding), wordt sindsdien in de literatuur vrijwel unaniem aangenomen dat ook de andere in art. 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijnen niet van openbare orde zijn en zich dus niet lenen voor ambtshalve toepassing. [20]
Botobe-beschikking uit de parlementaire geschiedenis afgeleide ratio van de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW (het zo kort mogelijk houden van de periode van onzekerheid voor partijen) zich eveneens uitstrekt tot de overige vervaltermijnen van art. 7:686a lid 4 BW. [21] De door de Hoge Raad in rov. 3.5.5-3.5.6 geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis [22] hebben immers betrekking op alle vervaltermijnen van art. 7:686a lid 4 BW en niet slechts op de termijn voor het indienen van verzoeken met betrekking tot de transitievergoeding, zoals genoemd in art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW. Derhalve moet worden aangenomen dat alle in het artikellid genoemde vervaltermijnen strekken ter bescherming van het belang van partijen bij voortvarend procederen ten aanzien van de verzoeken die door art. 7:686a lid 4 BW worden bestreken [23] en niet strekken ter bescherming van een bescherming van een zwaarwichtig belang van openbare orde.
4.Ten overvloede: vaststelling tijdstip ontvangst per fax (onderdeel 2.2)
Faxination). Gelet op het praktische belang van het antwoord op deze vraag, zal ik deze vraag bespreken.
Staat/K. van 16 februari 1996 bepaald dat griffies van gerechten het ontvangen van faxen na sluitingstijd mogelijk moeten maken. [24] Redengevend hiervoor was dat de op de griffies aanwezige faxapparaten in de regel voldoen aan de voorwaarde dat zij in staat zijn om dag en uur van ontvangst van binnengekomen faxen zelfstandig en precies te registreren. Ook werd hiermee volgens de Hoge Raad het beste voldaan aan de eisen van rechtszekerheid en het niet verkorten van de voor de rechtzoekende ter beschikking staande termijnen. Op grond van dezelfde argumentatie heeft de Hoge Raad de regel geformuleerd dat een per fax verzonden verzoekschrift dat blijkens de zelfstandige registratie bij het gerecht is
begonnen binnen te komenvóór 24.00 uur op de laatste dag van een termijn geldt als binnen deze termijn ter griffie ingediend. Een tijdelijke regel werd aangenomen voor gerechten die nog niet waren uitgerust met faxapparaten met een zelfstandige en precieze registratie van datum en uur van ontvangst van binnengekomen faxen. Voor die gerechten gold dat een per fax verzonden verzoekschrift dat wordt aangetroffen bij het openen van de griffie op de dag volgende op de laatste dag van de termijn, wordt aangemerkt en behandeld als vóór 24.00 uur van de laatste dag van de termijn te zijn binnengekomen.
verzendingvan de fax voor het bedoelde tijdstip, aannemelijk kan maken dat het verzoekschrift tijdig is begonnen binnen te komen. Dat doet zich voor als het niet kunnen aantonen van het tijdstip van binnenkomst van de fax, het gevolg is van omstandigheden die niet voor rekening van de verzender behoren te komen: [27]
Indien de ontvangst van een fax voor 24.00 uur is aangevangen maar na 24.00 uur wordt voltooid, wordt de gehele fax beschouwd als voor 24.00 uur ontvangen (HR 16 februari 1996, NJ 1997, 55 en HR 20 maart 1998, NJ 1998, 548). Dit kan ook voor andere elektronische verzendingen worden aangenomen.De ontvangst vindt niet eerst plaats als het bericht daadwerkelijk is geopend. Of en wanneer een bericht wordt geopend hoort tot de verantwoordelijkheid van de ontvanger. Dit is voor een brief per gewone post niet anders.” (onderstr. door mij, A-G)
Staat/K. geformuleerde regel, dat de gehele fax wordt beschouwd als binnen de termijn ingediend indien de ontvangst van een fax vóór 24.00 uur van de laatste dag van de termijn is aangevangen en na 24.00 uur is voltooid, ook geldt onder het nieuwe recht voor de ontvangst van faxberichten en alle andere elektronisch berichten.
Faxination, en zijn de rechtbanken en hoven [37] op dit systeem overgestapt. Als gevolg van dit nieuwe faxsysteem komen inkomende faxberichten niet meer binnen op een faxapparaat op de griffie, maar worden deze op een faxserver van De Rechtspraak ontvangen en als pdf-bijlage bij een e-mailbericht doorgezonden naar een mailbox van het gerecht waarvoor de fax is bestemd.
als pdf-bestand wordt opgeslagen op de faxserver. [38]
wordt ontvangen door de griffie van het betreffende hof. Zie rov. 4.8-4.12:
op of na ontvangst van het gehele faxberichtop het systeem van de Rechtspraak en omzetting daarvan in een pdf-bestand. Daarmee is duidelijk dat het groene datumstempel níet vermeldt op welk tijdstip het faxbericht ‘een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijk is’ (art. 33 lid 3 Rv). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad en de memorie van toelichting bij art. 33 lid 3 Rv blijkt immers dat het hier bedoelde moment het tijdstip is waarop een verzonden faxbericht is ‘begonnen binnen te komen’ bij de faxserver van de Rechtspraak (zie onder 4.3-4.12).
faxrapport. In dit faxrapport is onder meer informatie opgenomen over het aantal pagina’s van de ontvangen fax en een (in seconden weergegeven) tijdsduur.