Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar tussentijds was beëindigd. De verzoekster stelde dat zij haar verzoekschrift op 25 augustus 2015 per fax had ingediend, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk omdat het verzoekschrift te laat was ingediend. Het hof baseerde deze beslissing op het feit dat de fax niet was ontvangen op de griffie van het hof, ondanks de verzendbevestiging die de advocaat van de verzoekster had overgelegd.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. Volgens de Hoge Raad is de ontvangst van een fax op het faxapparaat van de griffie voldoende om deze als ontvangen te beschouwen, en komt een storing of defect van dat apparaat niet voor risico van de indiener. De Hoge Raad benadrukte dat het hof niet had onderzocht of het faxapparaat op de griffie de ontvangst van de fax had geregistreerd, en dat het hof ten onrechte voorbijging aan de verzendbevestiging die de verzoekster had overgelegd. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvangsttheorie in het procesrecht, vooral in gevallen waar faxcommunicatie wordt gebruikt. De Hoge Raad bevestigt dat indien een faxapparaat niet functioneert zoals bedoeld, dit niet ten nadele van de rechtzoekende mag komen.