ECLI:NL:HR:2020:1641

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
19/04124
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep bij faxindiening met blanco bladzijden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een werknemer tegen GVB Exploitatie B.V. De werknemer had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die zijn arbeidsovereenkomst had ontbonden. Het hof had de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bevestigd, maar de werknemer was het niet eens met de beslissing over de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep. De werknemer had zijn beroepschrift per fax ingediend, maar het faxbericht bevatte slechts vijf van de tweeëntwintig pagina's, terwijl de overige pagina's blanco waren. GVB stelde dat de werknemer niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens termijnoverschrijding.

De Hoge Raad oordeelde dat de ontvangst van een fax op het faxapparaat van de griffie voldoende is om deze als ontvangen aan te merken. De Hoge Raad volgde het oordeel van het hof dat het niet afgedrukt zijn van de overige bladzijden het gevolg was van een technische oorzaak die niet voor rekening van de werknemer kwam. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de werknemer en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij GVB werd veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding aan de werknemer. De kosten van het geding in cassatie werden aan GVB opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04124
Datum16 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: de werknemer,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
GVB EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: GVB,
advocaat: S.F. Sagel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak EA 18-545 van de kantonrechter te Amsterdam van 18 september 2018;
de beschikking in de zaak 200.251.524/01 van het gerechtshof Amsterdam van 4 juni 2019.
De werknemer heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
GVB heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest, het aanvullend verzoekschrift en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De advocaten van partijen hebben ieder schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
GVB verzoekt in deze procedure de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in art. 7:669 lid 3, onder e, BW. De werknemer heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan. Hij verzoekt primair GVB te veroordelen hem weer te werk te stellen in zijn eigen functie. Subsidiair, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt hij om toepassing van de juiste opzegtermijn en heeft hij aanspraak gemaakt op een transitievergoeding.
2.2
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 18 september 2018 ontbonden, onder toekenning van een transitievergoeding van € 45.268,-- aan de werknemer en behoudens de intrekking door GVB van haar verzoek.
2.3.1
De werknemer is bij verzoekschrift, per fax ontvangen ter griffie van het hof op 18 december 2018, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter. Het verzoekschrift is op 8 of 11 januari 2019 per gewone post bij het hof binnengekomen.
2.3.2
GVB heeft primair verzocht de werknemer in zijn hoger beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat voor de afloop van de beroepstermijn (op 18 december 2018 om 24.00 uur) per fax weliswaar een stuk is ingediend met als opschrift ‘Hoger beroepschrift’, maar dat van de tweeëntwintig pagina’s tellende fax slechts vijf pagina’s waren bedrukt en de overige zeventien pagina’s blanco waren.
2.3.3
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter wat betreft de beslissing over de transitievergoeding vernietigd en voor het overige bekrachtigd. Het heeft GVB veroordeeld de werknemer een transitievergoeding te betalen van € 54.141,32.
2.4
Het principale cassatieberoep van de werknemer is gericht tegen de beslissing van het hof met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het incidentele cassatieberoep van GVB keert zich tegen het oordeel van het hof dat de werknemer ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat kennis kan worden genomen van het per post binnengekomen exemplaar van het appelverzoekschrift.
2.5
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft het hof als volgt overwogen.
“3.4 (…) De gemachtigde van [de werknemer] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard het volledige, op dat moment gereed zijnde beroepschrift van 22 pagina’s op 18 december 2018 omstreeks 23.30 uur te hebben gefaxt, en heeft meegedeeld er geen verklaring voor te hebben waarom van het bericht dat is aangekomen slechts vijf pagina’s tekst bevatte. Haar faxmachine verstrekte haar direct na de verzending het bericht dat 22 pagina’s waren gefaxt. Het hof oordeelt op dit punt als volgt. Nog daargelaten dat reeds de vier wél tekst bevattende bladzijden van de fax op grond van de inhoud daarvan moeten worden aangemerkt als beroepschrift (zodat [de werknemer] in elk geval ontvankelijk is in zijn beroep), moet op grond van de ter zitting door [de gemachtigde van de werknemer] gegeven toelichting op de gang van zaken het ervoor worden gehouden dat het niet afgedrukt zijn van de overige bladzijden het gevolg is van een technische oorzaak die niet voor rekening van [de werknemer] behoort te komen. In elk geval kan zodanige mogelijkheid niet worden uitgesloten. Het hof zal daarom acht slaan op het volledige beroepschrift zoals het naderhand bij het hof is ingekomen.”

3.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

3.1
Onderdeel 4 van het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat het ervoor moet worden gehouden dat het niet afgedrukt zijn van een aantal bladzijden van het gefaxte beroepschrift het gevolg is van een technische oorzaak die niet voor rekening van de werknemer behoort te komen, althans dat die mogelijkheid niet kan worden uitgesloten, en dat het hof daarom acht zal slaan op het volledige beroepschrift zoals dat naderhand bij het hof is ingekomen.
3.2.1
Uit art. 33 lid 3 Rv volgt dat de ontvangst van een bericht op een faxapparaat van de griffie van het gerecht voldoende is om de fax van het bericht als door het gerecht ontvangen aan te merken, nu het gerecht de verantwoordelijkheid voor dat apparaat draagt als bedoeld in die bepaling. Een storing of defect van dat apparaat waardoor het bericht niet wordt uitgedraaid, komt niet voor risico van degene die het desbetreffende stuk indient. [1]
3.2.2
Indien een fax niet of niet in goede orde is ontvangen op de griffie, dient te worden nagegaan of dit te wijten is aan een storing of defect van het faxapparaat van de griffie. Indien de apparatuur op de griffie daarover geen uitsluitsel biedt, kan de ontvangst van de fax ook langs andere weg voldoende aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door een ‘confirmation report’ van de verzender, dus een verzendbevestiging. [2]
3.3.1
Het oordeel van het hof is in overeenstemming met de hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 genoemde regels. Uit zijn overwegingen volgt dat het niet heeft kunnen nagaan of het faxapparaat van zijn griffie een storing had die kan verklaren dat de uitdraai van het appelverzoekschrift ten dele uit blanco bladzijden bestond. Het hof heeft op grond van de verklaring van de advocaat van de werknemer ter zitting (die wordt aangehaald onder 3.45 van de conclusie van de Advocaat-Generaal) voldoende aannemelijk geoordeeld dat het beroepschrift per fax is verzonden met dezelfde inhoud als het naderhand per post door de griffie is ontvangen, en dat het daarom ervoor moet worden gehouden dat het niet afgedrukt zijn van de overige bladzijden het gevolg is van een technische oorzaak die niet voor rekening van de werknemer behoort te komen, althans dat die mogelijkheid onvoldoende kan worden uitgesloten om tot een ander oordeel te komen.
3.3.2
Het oordeel van het hof geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige betreft dat oordeel een vaststelling en waardering van de feiten die is voorbehouden aan de rechter in feitelijke instanties en die in cassatie dus niet op juistheid kan worden onderzocht. Onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is dat oordeel niet.
3.3.3
De klachten van het onderdeel zijn dus ongegrond.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Advocaat-Generaal heeft in haar conclusie afgezien van bespreking van het principale cassatieberoep. Overeenkomstig haar aanbod stelt de Hoge Raad haar in de gelegenheid in een nadere conclusie hierop alsnog in te gaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt GVB in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de werknemer begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris;
in het principale beroep:
- verwijst de zaak naar de rol van 30 oktober 2020 voor dagbepaling nadere conclusie van de Advocaat-Generaal.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter, de vicepresident G. de Groot en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
16 oktober 2020.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:296, rov. 3.3.1.
2.Vgl. HR 20 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2611, rov. 3, en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:296, rov. 3.3.2.