ECLI:NL:GHARL:2020:1773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
200.266.854/01 en 200.266.856/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het indienen van een beroepschrift per fax in hoger beroep inzake echtscheiding en nevenverzoeken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tijdigheid van het indienen van een beroepschrift per fax door de vrouw in een echtscheidingsprocedure. De vrouw was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2019, waarin de echtscheiding was uitgesproken en nevenverzoeken waren behandeld. De vrouw had haar beroepschrift op 6 september 2019 per fax ingediend, maar de man betwistte de tijdigheid van deze indiening. Het hof heeft ambtshalve onderzoek gedaan naar het faxproces en de registratie van de ontvangst van het beroepschrift. Het hof concludeert dat het beroepschrift tijdig is ingediend, ondanks dat het datumstempel op de e-mail aangaf dat het beroepschrift elf seconden na de deadline van 24.00 uur op 5 september 2019 was ontvangen. Het hof oordeelt dat de eerste pagina van het beroepschrift waarschijnlijk voor deze tijd is ontvangen, gezien de verklaringen van de advocaat van de vrouw en de technische werking van het faxverkeer. De vrouw is ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, en de procedure zal inhoudelijk worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.266.854/01 en 200.266.856/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 158819 en 161462)
beschikking van 25 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G. Miedema te Heerenveen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Vaupell te Wolvega.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 september 2019;
- de eerste pagina van het beroepschrift met een handgeschreven opmerking van mr. Miedema;
- een brief van 9 september 2019 van mr. Miedema;
- een brief van 14 oktober 2019 van mr. Vaupell;
- een journaalbericht van 15 oktober 2019 van mr. Miedema met productie(s) waaronder het afzonderlijk nogmaals toegezonden beroepschrift, thans zonder productie(s);
- een brief van 12 november 2019 van mr. Vaupell;
- een brief van 26 november 2019 van mr. Vaupell;
- een journaalbericht van 27 november 2019 van mr. Miedema met productie(s).
2.2
Het hof heeft partijen bij brief van 13 september 2019 medegedeeld dat ambtshalve intern enig onderzoek zal worden gedaan naar datum en tijdstip waarop het beroepschrift van de vrouw is ontvangen. Bij brief van 2 oktober 2019 heeft het hof de eerste bevindingen hiervan aan partijen medegedeeld met een verzoek om reactie over de ontvankelijkheid. Naar aanleiding van een aantal verzoeken van de vrouw in haar reactie heeft het hof partijen bij brief van 13 november 2019 daartoe nogmaals gelegenheid gegeven.
2.3
In de brief van 13 november 2019 heeft het hof ook aangekondigd voornemens te zijn om na ontvangst van deze tweede reactie zonder nadere mondelinge behandeling te beslissen over het punt van de ontvankelijkheid. Namens de vrouw heeft mr. Miedema aangegeven slechts voorwaardelijk in te stemmen met afdoening op de stukken. Gelet daarop en indachtig het eerdere bewijsaanbod van de vrouw en het bepleite deskundigenonderzoek op het punt van de tijdigheid, heeft het hof partijen bij brief van 24 december 2019 bericht dat bij beschikking de wijze van voortgang van de procedure zal worden bepaald.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2000 in het huwelijk getreden waarbij zij huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen.
3.2
Uit dit huwelijk is [in] 2003 geboren [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 5 juni 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken op het daartoe door de man gedane verzoek met nevenverzoeken, waartegen de vrouw verweer heeft gevoerd en van haar kant nevenvoorzieningen heeft verzocht. Daarbij heeft de rechtbank ook beslissingen gegeven met betrekking tot het hoofdverblijf van [de minderjarige] , de (voorlopige) zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man, de echtelijke woning, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de kinder- en partneralimentatie.

4.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1
De vrouw is van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen.
4.2
Op scheidingszaken is wat betreft de termijn van hoger beroep artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) van toepassing wanneer hoger beroep wordt ingesteld door een echtgenoot die in de procedure in eerste aanleg is verschenen. Volgens dat artikel geldt, voor zover hier van belang, dat door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden het hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Indien het beroepschrift niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend, wordt de verzoeker in beginsel niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
4.3
Vast staat dat de termijn voor het indienen van hoger beroep tegen de beschikking van 5 juni 2019 voor de vrouw eindigde op 5 september 2019 (24.00 uur).
4.4
Het per fax door de vrouw verzonden beroepschrift is door het hof in een e-mail als pdf-bestand ontvangen met het volgende ‘datumstempel’: 06/09/2019 00:00:11 (GMT+2:00) op het document, hetgeen zou neerkomen op de ontvangst van het beroepschrift elf seconden na 24.00 uur. De e-mail waarbij het pdf-bestand door de server van De Rechtspraak naar het e-mailadres van de griffie is gezonden, is verzonden op vrijdag 6 september 2019 0.00 uur waarbij het hof aantekent dat de e-mailberichten alleen uren en minuten kennen, geen seconden.
4.5
De advocaat van de vrouw heeft, na telefonisch contact over de (tijdigheid van) indiening van het beroepschrift, verklaard dat de fax rond 23.45 uur naar het hof is verzonden (zij het dat 23:25 als tijdsregistratie van de advocaat op de fax genoemd staat). Hij heeft zijn verklaring willen ondersteunen door toezending van een tweetal faxberichten aan het hof. Op 6 september 2019 heeft hij een pagina van het beroepschrift met een handgeschreven opmerking toegezonden en op 9 september 2019 een brief met een opstelling/overzicht van de door hem ingeschatte fax-duur van (verschillende onderdelen van) het beroepschrift. Hij heeft, ondanks verzoek daartoe, geen zogeheten confirmation report overgelegd waaruit blijkt dat hij van zijn faxsysteem bevestigd heeft gekregen dat de door hem verzonden fax op 5 september 2019 voor 24.00 uur bij de server van De Rechtspraak is ontvangen.
4.6
De vraag is of het beroepschrift dat door de vrouw per fax is ingediend tijdig is ingediend, dat wil zeggen of het op donderdag 5 september 2010 voor 24.00 uur door het hof is ontvangen.
4.7
Partijen zijn tweemaal in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze ontvankelijkheidsvraag. Daarbij heeft het hof partijen op de hoogte gebracht van de bevindingen van het eigen interne onderzoek naar datum en tijdstip van ontvangst. De man stelt zich, in de kern genomen, op het standpunt dat moet worden vastgehouden aan
het zogeheten ‘datumstempel’ als registratie van het exacte moment waarop het beroepschrift is ontvangen door het hof. De vrouw meent dat met het ‘datumstempel’ niet zonder meer vaststaat dat het beroepschrift tijdig is ontvangen, uitgaande van artikel 33 Rv. Zij betoogt dat het beroepschrift met bijlagen, althans het beroepschrift met de eerste pagina van de bestreden beschikking dan wel het beroepschrift zonder bijlagen, in ieder geval voor 24.00 uur moet zijn ontvangen.
4.8
Voor de beoordeling van de vraag naar de al dan niet tijdige indiening van het beroepschrift is van belang dat De Rechtspraak het faxproces heeft gedigitaliseerd via het systeem Faxination en dat de afzonderlijke gerechten niet meer over eigen (analoge) faxapparaten beschikken. Via Faxination worden faxen digitaal ontvangen (en verstuurd). Een beroepschrift dat per fax wordt ingediend wordt door het (analoge) faxapparaat dan wel (digitale) faxsysteem van de advocaat verzonden naar het faxnummer van het hof waar het beroepschrift moet worden ingediend. Deze fax wordt dan ontvangen door een eigen server (van De Rechtspraak) die deze fax als pdf-bestand door middel van een e-mail naar de griffie van het hof doorzendt waar het beroepschrift wordt ingediend (naar een bepaald e-mail-adres). Dit pdf-bestand wordt voorzien van een (digitaal) groen ‘stempel’ met datum en tijdstip dat door de griffie volgens landelijke afspraak als datum/tijdstip van ontvangst wordt aangehouden.
4.9
Met betrekking tot de elektronische verzending - waaronder ook faxen wordt begrepen - is in artikel 33 lid 3 Rv opgenomen dat als tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk door een gerecht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het verzoek, mededeling of processtuk een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend. Daarbij geldt, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, dat indien de ontvangst van een fax voor 24.00 uur is aangevangen maar na 24.00 uur wordt voltooid, de gehele fax wordt beschouwd als voor 24.00 uur te zijn ontvangen.
4.1
Voor de vraag of een beroepschrift dat per fax wordt verzonden al dan niet tijdig is ontvangen door het hof, acht het hof doorslaggevend het tijdstip waarop die betreffende fax een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor, gezien de gekozen wijze van inrichting van het faxverkeer, De Rechtspraak als tussenpersoon van het gerecht verantwoordelijkheid draagt.
4.11
Naar aanleiding van de hiervoor in rechtsoverweging 4.8 geschetste werking van Faxination heeft het hof ambtshalve enig onderzoek gedaan (bij de ICT-afdeling van De Rechtspraak) om duidelijkheid te verkrijgen over de registratie van het moment waarop een inkomende fax op de server van De Rechtspraak wordt ontvangen en de betekenis van het eerdergenoemde groene datumstempel in dat kader alsmede naar de tijdsduur die wordt genoemd in de betreffende e-mail. Uit dit onderzoek is het hof gebleken dat genoemd datumstempel de weergave is van datum en tijdstip van de ontvangst van het (gehele) beroepschrift als pdf-bestand op het e-mailadres van de griffie. Deze datum en tijd zijn de Juiste Tijd (gerelateerd aan de exacte tijd van een atoomklok). Het onderzoek heeft geen concrete informatie opgeleverd over het moment van ontvangst van het beroepschrift op de server van De Rechtspraak of over de betekenis van de tijdsduur die wordt vermeld in de e-mail die de griffie ontvangt. Het is dan ook onduidelijk gebleven welke twee momenten worden gemeten.
4.12
Uit het ambtshalve verrichte onderzoek blijkt dat met het datumstempel enkel gegeven is het exacte tijdstip waarop het ontvangen beroepschrift als pdf-bestand met een e-mailbericht wordt ontvangen door de griffie van het betreffende hof. Daarmee is niet ook gegeven het tijdstip waarop (de eerste pagina van) het beroepschrift is ontvangen door een systeem van gegevensbewerking waarvoor De Rechtspraak verantwoordelijk is. Gezien de geringe tijdsoverschrijding volgens dat datumstempel (elf seconden), de mededeling van de advocaat van de vrouw over het tijdstip van verzending (donderdagavond 5 september 2019 rond 23.45 uur), de omvang van het beroepschrift met bijlagen (34 pagina’s) en de in het e-mailbericht aan het hof genoemde tijdsduur van ruim 800 seconden, acht het hof het aannemelijk dat in ieder geval de eerste pagina van het beroepschrift van de vrouw op 5 september 2019 voor 24:00 uur moet zijn ontvangen door een systeem van gegevensbewerking waarvoor De Rechtspraak verantwoordelijk is.
4.13
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het beroepschrift van de vrouw tijdig is ingediend. De vrouw heeft geen belang meer bij haar overige verzoeken die dit punt betreffen.
4.14
Dit betekent dat de procedure in hoger beroep inhoudelijk voortgezet dient te worden. Het hof zal de vrouw, bij wege van herstel verzuim, in de gelegenheid stellen de verdere stukken van het dossier uit de eerste aanleg over te leggen. Daarna zal de man in de gelegenheid worden gesteld een verweerschrift al dan niet met een incidenteel hoger beroep in te dienen.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verstaat dat het beroepschrift van de vrouw op 5 september 2019 is ontvangen;
verklaart de vrouw ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 5 juni 2019;
bepaalt dat de vrouw een termijn wordt gegeven voor het alsnog indienen van de ontbrekende stukken uit eerste aanleg.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart - Gerard, J.D.S.L. Bosch, en I.A. Vermeulen, en is op 25 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.