Daarna viel [verdachte] mij aan. Ik begon te vechten met [verdachte] .
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris op 16 oktober 2018 voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik vocht met [betrokkene 3] en [betrokkene 1] met de vriend van [betrokkene 3] .
Die vriend van [betrokkene 3] was willekeurig aan het slaan met zijn vuisten.
5. Deverklaring van de verdachteafgelegd ter zitting van het hof op 3 september 2019 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [betrokkene 1] een klap heb gegeven.
Ik heb [betrokkene 1] één stomp gegeven (...).”
6. Het hof heeft het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak samengevat en vervolgens gemotiveerd verworpen. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“
Overweging met betrekking tot het bewijs
[…]
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd. De verklaringen van de beide aangevers zijn leugenachtig en dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte heeft aangever [betrokkene 1] weliswaar een stomp gegeven, maar er was sprake van een noodweersituatie. De vriend van verdachte ( [betrokkene 3] ) werd namelijk belaagd en omdat er op enig moment (tevens) messen werden gebruikt door aangever [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , was er sprake van onmiddellijk dreigend gevaar. Verdachte heeft [betrokkene 1] op dat moment eenmaal een vuistslag gegeven en weggeduwd om zijn vriend te beschermen en het gevecht te beëindigen. Dit handelen van verdachte voldoet aan zowel het proportionaliteits- als subsidiariteitsvereiste. Voor het geval het hof oordeelt dat verdachte met zijn handelen de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden, heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. De aanval bracht immers een hevige gemoedsbeweging bij verdachte teweeg, nu verdachte door deze aanval moest vrezen voor zijn eigen leven en dat van zijn vriend. Daarbij geldt temeer dat verdachte niet was voorbereid op voornoemd geweld.
[…]
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw en verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het navolgende.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte met [betrokkene 3] - zijn vriend - en aangevers is meegegaan naar het park, omdat er, naar eigen zeggen, een probleem was. Verdachte heeft aangever [betrokkene 1] in het park op enig moment een klap/stomp gegeven. Het hof gaat niet mee in het standpunt van de verdediging dat het geven van deze klap/stomp gerechtvaardigd was, omdat er sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie.
Met de rechtbank meent het hof dat voor een succesvol beroep op noodweer allereerst is vereist, dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Volgens verdachte is het gevecht begonnen door aangever [betrokkene 2] , die als eerste een mes trok, waartegen verdachte en [betrokkene 3] zich hebben moeten verdedigen. Gelet op het feit dat uit het dossier blijkt dat de aangevers na het gevecht in het park zijn achtergebleven tot de politie kwam en er na een zoektocht in het park geen mes is aangetroffen, acht het hof, net als de rechtbank, niet aannemelijk dat [betrokkene 2] een mes bij zich had en dat hij [betrokkene 3] daarmee heeft aangevallen. Ook de snijwond in de handpalm van [betrokkene 3] overtuigt het hof niet, nu uit het dossier blijkt dat dit ook veroorzaakt kan zijn door de wijze van vasthouden van het mes door [betrokkene 3] zelf. Vast staat immers dat [betrokkene 3] een mes bij zich had, hij dat mes op enig moment aan aangevers heeft getoond en ook heeft gebruikt, waardoor aangevers ernstig letsel hebben opgelopen. Volgens [betrokkene 1] hield [betrokkene 3] het mes op dusdanige wijze vast dat hij hem snijletsel kon toebrengen en richtte [betrokkene 3] op zijn gezicht en werd hij daar ook geraakt. Ook [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 3] op zijn gezicht richtte maar dat hij kon afweren en daarbij werd geraakt in zijn hand. Het letsel dat de aangevers hebben opgelopen past ook bij wat ze hebben verklaard. Aangevers hebben zich tegen deze aanval verdedigd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [betrokkene 1] een klap/stomp heeft gegeven op het moment dat [betrokkene 1] reeds een snijwond in zijn gezicht en [betrokkene 2] reeds een snijwond in zijn hand had. Beide aangevers waren op dat moment dus al ernstig verwond. Het hof is van oordeel dat het voor verdachte op dat moment niet noodzakelijk was om zichzelf of [betrokkene 3] te verdedigen door middel van het geven van een klap/stomp. Verdachte had de situatie kunnen beëindigen door [betrokkene 3] mee/weg te trekken en weg te gaan. Het beroep op noodweer zal derhalve worden verworpen.”
7. Het
eerste middelklaagt dat de onder 2 bewezenverklaarde “pijn” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring op dit onderdeel ontoereikend is gemotiveerd.
8. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 300 Sr. Dit artikel luidt: “Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie”. In de wet wordt niet nader omschreven wat mishandeling inhoudt. De rechtspraak van de Hoge Raad geeft daarover echter wel duidelijkheid: “Onder "mishandeling" in de zin van art. 300 Sr moet […] worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede – onder omstandigheden – het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat”.