ECLI:NL:HR:2008:BB7678

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03454/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak van mishandeling in Zaandam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere feiten, waaronder mishandeling, maar het cassatieberoep was gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit van mishandeling. De Hoge Raad overwoog dat het cassatieberoep niet gericht was tegen de vrijspraken voor de feiten 1, 3 en 5, maar wel tegen de vrijspraak van feit 2, omdat er geen beperking in de cassatieakte was opgenomen. De Hoge Raad concludeerde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte de onder 2 en 4 tenlastegelegde mishandeling had gepleegd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 augustus 2003 in Zaandam, waar de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de mishandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de pleegplaats van de feiten niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid en dat er geen letsel was vastgesteld bij het slachtoffer in kwestie. De uitspraak van de Hoge Raad heeft geleid tot de terugverwijzing van de zaak naar het Hof, waar de zaak opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.

Uitspraak

15 januari 2008
Strafkamer
nr. 03454/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juni 2006, nummer 23/000100-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 28 december 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 en 5 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2 subsidiair en 4. telkens opleverende "mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken voor de feiten 1, 3 en 5, maar wegens het ontbreken van een beperking in de cassatieakte wel is gericht tegen de vrijspraak van hetgeen onder 2 primair is tenlastegelegd - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen wat betreft het onder 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde en de zaak in zoverre zal terugwijzen naar het Hof dan wel verwijzen naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"2. hij op of omstreeks 02 augustus 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] (met twee handen) bij/om de keel/hals heeft vastgepakt en/of (daarin) (verwurgend) heeft geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 augustus 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met twee handen) bij de keel heeft gegrepen/vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of (vervolgens) in de keel heeft geknepen, waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4. hij op of omstreeks 02 augustus 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht) een klap tegen haar (rechter)oor heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
3.2. Daarvan is bewezenverklaard dat de verdachte:
"ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde op 2 augustus 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] bij de keel heeft gegrepen, waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde op 2 augustus 2003 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], een klap tegen haar rechteroor heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden."
3.3.1. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
(a) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op zaterdag 2 augustus 2003 heeft mijn vriend mij een kopstoot gegeven. Hij is genaamd [verdachte]. Ik zag dat hij zijn hoofd naar achteren bewoog en kennelijk opzettelijk mij met volle kracht op mijn voorhoofd beukte. Ik voelde direct een hevige pijn. Ook heeft hij mij met beide handen bij mijn hals gegrepen."
(b) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Vandaag, 2 augustus 2003, kreeg mijn moeder ruzie met [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] mijn moeder een kopstoot gaf. Ik zag dat [verdachte] zijn beide handen om de hals van mijn moeder deed."
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
(a) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op zaterdag 2 augustus 2003 heeft mijn oudste dochter (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) tijdens de worsteling een klap tegen haar rechteroor gehad (het hof begrijpt: van [verdachte])."
(b) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"[Verdachte] gaf mij een klap tegen mijn rechteroor. Ik voelde erge pijn."
3.3.2. Het Hof heeft in de aanvulling op het verkorte arrest ten aanzien van de bewezenverklaringen voorts nog het volgende overwogen:
"Uit de ter zake relevante inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] en haar dochter [slachtoffer 2]. De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen zijn anders dan ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten op deze onderdelen consistent en overtuigend. De mishandeling van [slachtoffer 1] wordt tevens bevestigd door de foto's van de hals van [slachtoffer 1], welke zich op pagina 19 in het dossier bevinden."
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
4.2. Uit de hiervoor onder 3.3.1 weergegeven bewijsmiddelen in samenhang met de onder 3.3.2 weergegeven bewijsoverweging kan niet volgen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde feit heeft begaan, nu met betrekking tot geen van beide feiten de pleegplaats uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, terwijl met betrekking tot feit 2 uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het slachtoffer letsel heeft bekomen.
4.3. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 januari 2008.