Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
12 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling, waarbij het Hof had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan 'medeplegen van mishandeling' op 21 augustus 2009. De Hoge Raad heeft in zijn eerdere arrest van 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:133, geoordeeld dat het eerste middel van cassatie niet tot vernietiging kon leiden en dat de Advocaat-Generaal zich moest uitlaten over het tweede middel.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak verduidelijkt dat onder 'mishandeling' in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen het toebrengen van lichamelijk letsel of pijn valt, maar ook het veroorzaken van onlustgevoelens zonder rechtvaardigingsgrond. De Hoge Raad heeft de opvatting verworpen dat voor de kwalificatie 'mishandeling' expliciet in de bewezenverklaring moet worden vermeld dat het toebrengen van pijn of letsel 'wederrechtelijk' is geschied.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 268 dagen naar 261 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, en de bestreden uitspraak enkel in de duur van de gevangenisstraf vernietigd.