ECLI:NL:HR:2015:1237

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
13/02326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling en kwalificatie van strafbare feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling, waarbij het Hof had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan 'medeplegen van mishandeling' op 21 augustus 2009. De Hoge Raad heeft in zijn eerdere arrest van 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:133, geoordeeld dat het eerste middel van cassatie niet tot vernietiging kon leiden en dat de Advocaat-Generaal zich moest uitlaten over het tweede middel.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak verduidelijkt dat onder 'mishandeling' in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen het toebrengen van lichamelijk letsel of pijn valt, maar ook het veroorzaken van onlustgevoelens zonder rechtvaardigingsgrond. De Hoge Raad heeft de opvatting verworpen dat voor de kwalificatie 'mishandeling' expliciet in de bewezenverklaring moet worden vermeld dat het toebrengen van pijn of letsel 'wederrechtelijk' is geschied.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 268 dagen naar 261 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, en de bestreden uitspraak enkel in de duur van de gevangenisstraf vernietigd.

Uitspraak

12 mei 2015
Strafkamer
nr. 13/02326
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 februari 2013, nummer 22/002131-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:133, geoordeeld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over het tweede middel.
1.3.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als 'medeplegen van mishandeling'.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 21 augustus 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon te weten [betrokkene 1]
- meermalen in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- meermalen aan de haren heeft getrokken en
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl [betrokkene 1] op de grond lag, waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder aanhaling van art. 300 Sr gekwalificeerd als "medeplegen van mishandeling".
2.3.
Onder 'mishandeling' in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede - onder omstandigheden - het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vlg. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014/402.)
2.4.
Het middel steunt op de opvatting dat voor de kwalificatie 'mishandeling' is vereist dat in de bewezenverklaring overeenkomstig de tenlastelegging met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat het toebrengen van pijn, letsel of onlustgevoelens 'mishandelend' of 'wederrechtelijk' is geschied. Die opvatting is echter niet juist.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 268 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk.

4.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 261 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 mei 2015.