ECLI:NL:HR:2011:BQ6690
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Besnijdenis van kinderen en de juridische kwalificatie van mishandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de besnijdenis van twee kinderen, waarbij de vader, verdachte, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn kinderen door hen te laten besnijden zonder toestemming van de moeder, die het gezag over de kinderen uitoefende. De verdachte was vrijgesproken door het Hof, dat oordeelde dat de besnijdenis, mits oordeelkundig uitgevoerd, niet kan worden aangemerkt als (zware) mishandeling. De Hoge Raad heeft de vrijspraak van het Hof vernietigd, omdat het Hof een onjuiste betekenis heeft gegeven aan de term 'mishandeling' in de zin van de artikelen 300-301 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat de besnijdenis zonder toestemming van de moeder wel degelijk relevant is voor de kwalificatie van de gedraging als mishandeling. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling, waarbij de Hoge Raad de beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging ook heeft vernietigd.