3.4.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende aangevoerd:
a. door de verdachte:
"Op 20 juni 2002 had ik dienst als taxichauffeur. Een collega, [betrokkene 1], had ook dienst. Zij belde met de diensttelefoon over problemen met een klant en vroeg een andere collega, [medeverdachte 2], of we mee naar [plaats A], gemeente [B], gingen. Daar woonde die man. Het was duidelijk dat ze geen geld had gekregen en dat ze bedreigd was. Ze was net weg bij die man, wij - mijn collega's [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en ik - wilden verhaal halen bij die man. Die man heeft [slachtoffer]. Wij zijn toen met de taxi van [medeverdachte 2] naar [plaats A] gereden. Vlakbij [plaats A] kwamen we [betrokkene 1] tegen. We hebben haar toen gesproken. Ook is er nog telefonisch contact geweest met de vrouw van [slachtoffer]. Ik heb daar weinig van gehoord, ik zat namelijk achter in de auto. [Betrokkene 1] sprak met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ze vertelde hen dat ze bedreigd was. Wij wisten niets van een eventuele betalingsregeling.
Toen we bij het huis van [slachtoffer] aankwamen hebben we eerst met zijn vrouw gepraat. Zij zei: "dit is het ergste wat je kan doen". Er liep een hondje naar buiten, ik stond op dat moment een meter of 4 à 5 bij de voordeur vandaan. Direct daarna kwam [slachtoffer] al naar buiten. In de tuin voor die woning, welke woning is gelegen aan de openbare weg, de [a-straat], is vervolgens een worsteling ontstaan waar [slachtoffer], [medeverdachte 1] en ik bij betrokken waren. Dat ging als volgt.
Het was me eerst niet helemaal duidelijk, maar [slachtoffer] had een koevoet bij zich. Ik moest al snel bukken, ik kon geen kant op. Ik heb hem vervolgens weggeduwd. Toen sloeg hij opnieuw. We zijn toen gevallen, waarna er een worsteling is ontstaan.
[Medeverdachte 1] stond naast mij, hij heeft de koevoet van [slachtoffer] afgepakt. Ik heb [slachtoffer] vervolgens van mij afgeschopt. Hij keek met heel dreigend aan, ik heb toen de koevoet weer van [medeverdachte 1] afgepakt en [slachtoffer] van onderen met de koevoet tegen zijn hoofd getikt. Hij zakte daarop door zijn knieën; toen zag ik de kans om weg te gaan. U zegt dat ik ook eerder weg had kunnen gaan. Ik stond een meter of 2 bij hem vandaan, ik weet niet wat hij nog meer bij zich had. U houdt me mijn verklaring voor die ik bij de politie heb afgelegd en waarin ik zeg dat ik hem een klap op het achterhoofd heb gegeven. Ik weet niet meer waar ik hem precies geraakt heb. De agent vroeg aan mij hoe het gegaan was, dat heb ik toen geprobeerd te reconstrueren. Ik kan me niet herinneren dat ik het achterhoofd heb geraakt. Het was donker. Hij greep wel naar zijn hoofd en hij zei dat hij bloed had; hij had wel iets aan zijn handen maar dat kan ook modder geweest zijn. U zegt dat wij, ondanks dat [betrokkene 1] tevreden was met de situatie en ondanks dat we waren gewaarschuwd dat hij "uit zijn dak" zou kunnen gaan, toch naar zijn huis gegaan zijn. Op dat moment was ons nog niet bekend dat hij door zou draaien. Voor taxichauffeurs is het normaal om met een aantal collega's verhaal te halen, vooral in het centrum van de stad. Ik vind het zeker wel erg wat er is gebeurd. [Slachtoffer] is drugsverslaafd, die mensen krijgen al blauwe plekken als je ze vastpakt. Achteraf bezien hadden we er niet heen moeten gaan, maar toen voelde het als een juiste beslissing. De jongste raadsheer vraagt mij waarom ik de koevoet niet meteen heb weggegooid toen ik hem in handen kreeg. Ik antwoord daarop dat ik echt bang voor hem was, hij was namelijk erg sterk en door het dolle heen. Ik had geen tijd om weg te gaan, ik stond op en hij kwam alweer op mij af. Er was geen muurtje of schutting waarachter ik mij kon verschuilen. Op de vraag van de jongste raadsheer of wij ons zelf wilden bewijzen als "flinke jongens" antwoord ik dat dat zeker niet het geval is. Ik hou daar namelijk absoluut niet van."