De rechtbank is daarbij van oordeel dat zij ook het inbeslaggenomen geldbedrag aanmerkt als stuk van overtuiging, gelet op de omstandigheid dat blijkens het rechtshulpverzoek het verzoek zich ook uitstrekt tot de inbeslagname van een eventueel aanwezig zijnde grote som cash geld (+ 1000 Euro). Ter onderbouwing hiervan wordt in het rechtshulpverzoek gesteld dat op het adres waar de belanghebbende [klager 2] woonachtig is, zijnde de [a-straat 1] te [woonplaats 1] , onder meer geld wordt bewaard voor de belanghebbenden [klager 1] en [klager 6] en dat deze informatie middels afgeluisterde telefoongesprekken is komen vast te staan.
Het verweer van de raadsman dat het verzoek met betrekking tot het geldbedrag van € 3.000,00 moet worden afgewezen wordt, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden als vermeld in het rechtshulpverzoek, dan ook verworpen.”
6.7. In haar beschikking heeft de rechtbank verlof verleend aan de rechter-commissaris om de in beslag genomen stukken van overtuiging die zijn aangetroffen in de woning gelegen aan de [a-straat 1] in [woonplaats 1] , waaronder het geldbedrag, in handen te stellen van de officier van justitie teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde Belgische autoriteiten. Daarbij heeft de rechtbank het voorbehoud gemaakt van het bepaalde in art. 552p lid 3 (oud) Sv, inhoudende dat dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
6.8. De rechtbank heeft geoordeeld dat het inbeslaggenomen geld een rol kan spelen bij de waarheidsvinding in de zaak waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. In beginsel dient aan een rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg te worden gegeven.Slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l (oud) Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht. Art. 552o lid 3 (oud) Sv bepaalt dat vatbaar voor inbeslagneming, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, zijn stukken van overtuiging die daarvoor vatbaar zouden zijn, indien het feit in verband waarmede de rechtshulp is gevraagd, in Nederland was begaan en dat feit aanleiding kan geven tot uitlevering aan de verzoekende staat. In het licht van art. 94 lid 1 Sv zijn stukken van overtuiging stukken die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft.Daarbij geldt niet het vereiste dat de stukken gebruikt worden voor het bewijs van het ten laste gelegde feit. Voorwerpen kunnen bijvoorbeeld ook van belang zijn voor het aantonen van de toepasselijkheid van een strafuitsluitingsgrond.Wel zal de rechter moeten toetsen of de stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
6.9. In deze zaak heeft de rechtbank de inhoud van het rechtshulpverzoek ten grondslag gelegd aan de vraag of sprake is van een stuk van overtuiging. De rechtbank wijst erop dat het verzoek zich uitstrekt tot de inbeslagname van een eventueel aanwezig zijnde grote som cash geld, in het rechtshulpverzoek aangeduid als een bedrag hoger dan €1000,-. Daarbij wordt betrokken dat op basis van afgeluisterde telefoongesprekken het vermoeden bestaat dat op de [a-straat 1] in [woonplaats 1] geld wordt bewaard voor de [klager 1] en [klager 6] . Ik meen dat deze motivering niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd.
6.10. In de schriftuur wordt aangevoerd dat geld slechts in uitzonderlijke gevallen als stukken van overtuiging kunnen dienen. De onderbouwing van die stelling is in de schriftuur voor een belangrijk deel ontleend aan de volgende passage uit een conclusievan mijn ambtgenoot Knigge, voorafgaand aan HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069: “5.10. De vraag is of geld kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Als het doel is verbeurdverklaring, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel of het aantonen daarvan dan dient de weg van art. 13 e.v. WOTS of van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen (art. 552jj e.v. Sv) te worden gevolgd. Anders zouden deze regelingen via de art. 552p Sv procedure eenvoudig kunnen worden omzeild. Dat betekent echter niet dat geld nooit een stuk van overtuiging kan zijn waarvoor ex art. 552p Sv verlof kan worden verleend. Zo kan onderzoek aan het geld op vingerafdrukken of andere sporen nodig zijn. Voor het overige volstaat voor de waarheidsvinding een proces-verbaal van bevindingen, waarin van het aantreffen van het geld gewag wordt gemaakt. Verlof tot afgifte en overdracht van het geld zelf is dan niet nodig.”
6.11. De Hoge Raad volgde de door mijn ambtgenoot voorgestane uitkomst en vernietigde de beschikkingen voor zover zij zagen op de geldbedragen. Volgens de Hoge Raad was het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd. Die uitkomst laat zich verklaren doordat de onderbouwing dat sprake was van een stuk van overtuiging gestoeld was op de omstandigheid dat niet op voorhand aannemelijk is geworden dat het in beslag genomen geld geheel aan de echtgenote van verdachte toebehoorde. De vraag aan wie het geld toebehoort, zegt echter niets over de kwestie of het voorwerp ook kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen. In een zaak waarin ik recent concludeerde, had de rechtbank slechts gewezen op de enkele mogelijkheid, hoe klein ook, dat het geld als stuk van overtuiging kan dienen. Een nadere motivering ontbrak. Nu de rechtbank niet inhoudelijk had gemotiveerd waarom de geldbedragen als stukken van overtuiging kunnen dienen, concludeerde ik tot vernietiging van de bestreden beschikkingen.De Hoge Raad moet nog uitspraak doen in die zaak.
6.12. In de nu voorliggende zaken liggen in mijn ogen de kaarten anders. De rechtbank heeft uitdrukkelijk gemotiveerd waarom het verlof moet worden verleend ten behoeve van de waarheidsvinding. Het rechtshulpverzoek is een uitvloeisel van meerdere cannabisplantages die in België zijn aangetroffen. Dit rechtshulpverzoek maakt onderdeel uit van de stukken van het geding. Hierin valt te lezen dat de plantages gekoppeld kunnen worden aan de broers [klager 1] en [klager 6] .Uit afgeluisterde gesprekken is het vermoeden ontstaan dat in het huis van de zus van de voornoemde personen onder meer geld wordt opgeslagen. In het rechtshulpverzoek wordt op basis van deze gesprekken expliciet verzocht om, ter verificatie van dat vermoeden, grote geldbedragen in de woning in beslag te nemen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat aan dergelijke verzoeken zoveel mogelijk gevolg moeten worden gegeven, meen ik dat de klacht dat de waarheidsvinding met overgave van het geld niet gebaat kan zijn niet opgaat.Daarbij merk ik op dat in de verlofprocedure niet teveel vooruit gelopen kan worden op de invulling van het Belgische onderzoek. De exacte wijze waarop de Belgische overheid het geldbedrag wil onderzoeken ten behoeve van de strafvordering, staat in de verlofprocedure niet centraal. Getoetst dient slechts te worden of de stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. Nu het hof toereikend heeft gemotiveerd waarom het geldbedrag daaraan kan bijdragen, meen ik dat er geen reden is tot ingrijpen in cassatie. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de rechter heeft beslist dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
6.13. Het voorgaande brengt mee dat ook de beschikking die is gewezen naar aanleiding van het klaagschrift in de zin van art. 552a Sv in stand kan blijven. De beschikking met nummer 17/248 houdt in:
“4.
De beoordeling