ECLI:NL:HR:2013:1069

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
13/00427 en 13/00428
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inbeslaggenomen geldbedragen als stukken van overtuiging in strafprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen twee beschikkingen van de Rechtbank Utrecht. De klager, geboren in 1980, had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 16.000,-. De Rechtbank had in de eerste beschikking (nr. 12/1754) het klaagschrift ongegrond verklaard, terwijl in de tweede beschikking (nr. 12/1712) verlof was verleend om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de Officier van Justitie voor overdracht aan de Belgische autoriteiten. De klager stelde dat de inbeslaggenomen bedragen geen relatie hadden tot enig strafbaar feit en dat het geld toebehoorde aan zijn echtgenote.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen geldbedragen konden worden aangemerkt als stukken van overtuiging, niet toereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de klager terecht waren en vernietigde de bestreden beschikkingen, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de geldbedragen. De zaken werden terugverwezen naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over inbeslaggenomen goederen en de rol die deze goederen kunnen spelen in de waarheidsvinding in strafprocedures. De Hoge Raad verwerpt de beroepen voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de beschikkingen in stand blijven.

Uitspraak

29 oktober 2013
Strafkamer
nrs. 13/00427 B en 13/00428 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen twee beschikkingen van de Rechtbank Utrecht van 28 december 2012, nummers RK 12/1712 en RK 12/1754, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, respectievelijk een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv in de zaak van:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.De bestreden beschikkingen

1.1.
In de zaak met nr. 13/00428 heeft de Rechtbank bij beschikking met nr. 12/1754 ongegrond verklaard het door de klager op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van onder hem inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder geldbedragen van in totaal € 16.000,–.
1.2.
In de zaak met nr. 13/00427 heeft de Rechtbank bij beschikking met nr. 12/1712 aan de Rechter-Commissaris verlof verleend als bedoeld in art. 552p Sv om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de Officier van Justitie teneinde deze over te dragen aan de Belgische autoriteiten, onder het voorbehoud dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering noodzakelijke gebruik is gemaakt.

2.Geding in cassatie

Tegen de beschikkingen is cassatieberoep ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, in beide zaken bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikkingen voor zover deze betrekking hebben op het inbeslaggenomen geld, tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Het middel in de zaak met nr. 13/00428 klaagt over het oordeel van de Rechtbank in de beschikking met nr. 12/1754 dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen. Het middel in de zaak met nr. 13/00427 klaagt dat het oordeel van de Rechtbank in de beschikking met nr. 12/1712 dat de inbeslaggenomen geldbedragen stukken van overtuiging betreft onbegrijpelijk is. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.1.
De beschikking met nr. 12/1712 houdt in:
"Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van oordeel dat geen verlof dient te worden verleend voor de in beslag genomen bankbiljetten, geregistreerd onder de nummers A-III-4 en A-III-5. Er is geen relatie tot enig strafbaar feit en het geld kan de betrokkenheid van verdachte niet aantonen. Zij wijst er daartoe op dat het geld aan de echtgenote van verdachte toebehoort.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
(...)
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op de waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Niet is gebleken dat andere motieven aan het verzoek ten grondslag liggen.
Over de vraag of de in beslag genomen goederen stukken van overtuiging betreffen overweegt de rechtbank als volgt. Onder stukken van overtuiging in de zin van het Verdrag dienen te worden verstaan voorwerpen die naar het oordeel van de rechterlijke autoriteiten van het verzoekende land kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waar het rechtshulpverzoek betrekking op heeft. Ook wanneer stukken van overtuiging in de zin van het Verdrag anders dan in overwegende mate kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid, verzet het Verdrag noch de wet zich tegen het verlenen van verlof (Hoge Raad 12 juni 1984, LJN AC2549). Voldoende is dat de in beslag genomen stukken van overtuiging een rol kunnen spelen in de waarheidsvinding.
Met betrekking tot het verweer dat het geld de echtgenote toebehoort overweegt de rechtbank dat niet op voorhand aannemelijk is geworden dat het in beslag genomen geld geheel aan de echtgenote van verdachte toebehoort. Onder deze omstandigheid en in het licht van de hiervoor genoemde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat dit geld een rol kan spelen in de waarheidsvinding in de zaak waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van stukken van overtuiging zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer over de relatie tussen het in beslag genomen geld en het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft dient niet in deze procedure, maar in de Belgische strafprocedure te worden ingebracht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek voor inwilliging vatbaar is. Alle in beslag genomen stukken waarop het verzoek betrekking heeft kunnen aan de verzoekende autoriteiten worden overgedragen.
Nu de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging in Nederland verblijf houden, zal het verlof op grond van artikel 552p, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden verleend onder het voorbehoud, dat bij afgifte van voormelde stukken aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt."
3.2.2.
De beschikking met nr. 12/1754 houdt in:
"Het klaagschrift is gericht tegen (het voortduren van) de inbeslagneming en (daarmee kennelijk tevens) over het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan klager. Ter zitting heeft de raadsvrouw aangegeven dat het klaagschrift zich beperkt tot de inbeslagname van het geld ad € 16.000,-.
(...)
Overweging
Bij beschikking van heden, in de zaak met rekestnummer 12/1712, heeft de rechtbank de rechter-commissaris verlof verleend om de onder klager in beslag genomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de officier van justitie, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten. Uit deze beschikking volgt dat de in beslag genomen goederen een rol kunnen spelen in de waarheidsvinding in de zaak waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Onder die omstandigheid verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. De rechtbank zal het klaagschrift ongegrond verklaren."
3.3.
Het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 16.000,– kunnen worden aangemerkt als stukken van overtuiging als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, is niet toereikend gemotiveerd. De middelen klagen daarover terecht.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikkingen ambtshalve zouden behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikkingen maar uitsluitend wat betreft de beslissing omtrent voornoemde geldbedragen;
wijst de zaken terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaken in zoverre opnieuw worden behandeld en afgedaan;
verwerpt de beroepen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2013.