De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"2. Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de onder klager/beslagene in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Ipad en lyca simkaart (merk: Apple)
- portemonnee met pasjes (pasje HSBC, pasje rijbewijs, pasje ID o.n.v. [klager], pasje GWK, pasje OV chipkaart, pasje toegang Holland Casino)
- Ipod (merk: Apple)
- rekening Ipad o.n.v. [klager]
- 3 pasjes o.n.v. [klager] (in grijze trui: 1 pasje Galaxy Privilege Club en 2 pasjes HSBC)
- envelop met diverse administratieve bescheiden, geld en pasjes (in grijze trui, inhoudende; pasje driving licence, bankpasje Raiffeisenbank, 1 x 500 onbekende valuta, 1 x 200 onbekende valuta)
- envelop gericht aan Stafrace met diverse administratieve bescheiden (in grijze trui)
- losse administratieve bescheiden HSBC Bank (in grijze trui).
(...)
4. Het standpunt van klager
De raadsvrouw van klager heeft aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave en dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De voorwerpen zijn in beslag genomen in de Nederlandse strafzaak "Toric". Op grond van artikel 94 Sv kan het beslag alleen voortduren, indien er nog een Nederlands strafvorderlijk belang is. De Nederlandse strafzaak "Toric" is inmiddels beëindigd, zodat het strafvorderlijke belang bij het handhaven van het beslag ontbreekt.
(...)
6. Het oordeel van de rechtbank
In deze procedure moet de rechtbank beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
Uit de stukken blijkt het volgende:
(...)
- op 8 november 2012 heeft de Dienst IPOL van de Nieuw-Zeelandse autoriteiten informatie ontvangen dat een onbekende man, die gebruik maakt van een Nederlands mobiel telefoonnummer, actief betrokken is bij een internationaal transport van aanzienlijke hoeveelheden van methamfetamine naar Nieuw-Zeeland;
- op basis van deze informatie is het Landelijk Parket op 8 november 2012 het strafrechtelijke onderzoek "Toric" gestart;
- in dit onderzoek is de onbekende man geïdentificeerd als klager;
- op 31 januari 2013 hebben de autoriteiten van Nieuw-Zeeland een rechtshulpverzoek ingediend;
- de voorwerpen waarvan klager de teruggave wenst zijn op 5 februari 2013 in het kader van het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek "Toric" in beslag genomen;
- bij nota van 18 februari 2013 heeft Nieuw-Zeeland de uitlevering van klager verzocht;
- het onderzoek "Toric" is beëindigd. Klager wordt in Nederland niet vervolgd;
- de minister van Veiligheid en Justitie heeft bij beslissing van 9 april 2014 de uitlevering van klager aan Nieuw-Zeeland toegestaan. Klager is inmiddels uitgeleverd aan Nieuw-Zeeland;
- de officier van justitie bij het Landelijk Parket is voornemens om de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de autoriteiten van Nieuw-Zeeland.
(...)
"3.1. Uit het systeem van Titel X van het Boek IV van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het door de Rechtbank te verlenen verlof slechts is vereist ingeval van de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. Uit niets blijkt dat de wetgever ook de afgifte van gegevens die reeds (al dan niet met toepassing van dwangmiddelen) waren vergaard in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak, van een voorafgaand rechterlijk verlof afhankelijk heeft willen stellen. Dat brengt mee dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft alvorens dergelijke gegevens kunnen worden afgegeven aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten."
Het staat de officier van justitie dus vrij om de in beslag genomen voorwerpen, die in beslag waren genomen in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak af te geven aan de autoriteiten van Nieuw-Zeeland, zonder voorafgaand verlof van de rechtbank. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit arrest impliceert dat het strafvorderlijke belang bij voorzetting van het beslag niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Het belang van strafvordering vordert derhalve het voortduren van het beslag.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond is."