ECLI:NL:HR:2016:385

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
15/02696
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortduren van beslag in strafzaak met internationaal rechtshulpverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam. Het betreft een klaagschrift van de klager, die in 1965 is geboren in [geboorteplaats]. De klager had verzocht om teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een iPad, een portemonnee met pasjes en diverse administratieve bescheiden. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De klager was betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek, genaamd 'Toric', dat was gestart naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Nieuw-Zeelandse autoriteiten. De Rechtbank oordeelde dat de in beslag genomen voorwerpen konden dienen om de waarheid aan het licht te brengen in het strafrechtelijk onderzoek en dat het strafvorderlijk belang niet beperkt was tot het Nederlandse strafvorderlijke belang.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank en oordeelde dat het kennelijke oordeel van de Rechtbank niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad stelde vast dat de Officier van Justitie voornemens was de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de Nieuw-Zeelandse autoriteiten, en dat dit een belang van strafvordering diende. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de reikwijdte van het strafvorderlijk belang in het kader van internationale rechtshulp en de mogelijkheid om in beslag genomen voorwerpen af te geven aan buitenlandse autoriteiten zonder voorafgaand rechterlijk verlof.

Uitspraak

8 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/02696 B
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 30 december 2014, nummer RK 14/6059, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"2. Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de onder klager/beslagene in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Ipad en lyca simkaart (merk: Apple)
- portemonnee met pasjes (pasje HSBC, pasje rijbewijs, pasje ID o.n.v. [klager], pasje GWK, pasje OV chipkaart, pasje toegang Holland Casino)
- Ipod (merk: Apple)
- rekening Ipad o.n.v. [klager]
- 3 pasjes o.n.v. [klager] (in grijze trui: 1 pasje Galaxy Privilege Club en 2 pasjes HSBC)
- envelop met diverse administratieve bescheiden, geld en pasjes (in grijze trui, inhoudende; pasje driving licence, bankpasje Raiffeisenbank, 1 x 500 onbekende valuta, 1 x 200 onbekende valuta)
- envelop gericht aan Stafrace met diverse administratieve bescheiden (in grijze trui)
- losse administratieve bescheiden HSBC Bank (in grijze trui).
(...)
4. Het standpunt van klager
De raadsvrouw van klager heeft aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave en dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De voorwerpen zijn in beslag genomen in de Nederlandse strafzaak "Toric". Op grond van artikel 94 Sv kan het beslag alleen voortduren, indien er nog een Nederlands strafvorderlijk belang is. De Nederlandse strafzaak "Toric" is inmiddels beëindigd, zodat het strafvorderlijke belang bij het handhaven van het beslag ontbreekt.
(...)
6. Het oordeel van de rechtbank
In deze procedure moet de rechtbank beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
Uit de stukken blijkt het volgende:
(...)
- op 8 november 2012 heeft de Dienst IPOL van de Nieuw-Zeelandse autoriteiten informatie ontvangen dat een onbekende man, die gebruik maakt van een Nederlands mobiel telefoonnummer, actief betrokken is bij een internationaal transport van aanzienlijke hoeveelheden van methamfetamine naar Nieuw-Zeeland;
- op basis van deze informatie is het Landelijk Parket op 8 november 2012 het strafrechtelijke onderzoek "Toric" gestart;
- in dit onderzoek is de onbekende man geïdentificeerd als klager;
- op 31 januari 2013 hebben de autoriteiten van Nieuw-Zeeland een rechtshulpverzoek ingediend;
- de voorwerpen waarvan klager de teruggave wenst zijn op 5 februari 2013 in het kader van het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek "Toric" in beslag genomen;
- bij nota van 18 februari 2013 heeft Nieuw-Zeeland de uitlevering van klager verzocht;
- het onderzoek "Toric" is beëindigd. Klager wordt in Nederland niet vervolgd;
- de minister van Veiligheid en Justitie heeft bij beslissing van 9 april 2014 de uitlevering van klager aan Nieuw-Zeeland toegestaan. Klager is inmiddels uitgeleverd aan Nieuw-Zeeland;
- de officier van justitie bij het Landelijk Parket is voornemens om de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de autoriteiten van Nieuw-Zeeland.
(...)
In zijn arrest van 17 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6596 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
"3.1. Uit het systeem van Titel X van het Boek IV van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het door de Rechtbank te verlenen verlof slechts is vereist ingeval van de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. Uit niets blijkt dat de wetgever ook de afgifte van gegevens die reeds (al dan niet met toepassing van dwangmiddelen) waren vergaard in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak, van een voorafgaand rechterlijk verlof afhankelijk heeft willen stellen. Dat brengt mee dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft alvorens dergelijke gegevens kunnen worden afgegeven aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten."
Het staat de officier van justitie dus vrij om de in beslag genomen voorwerpen, die in beslag waren genomen in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak af te geven aan de autoriteiten van Nieuw-Zeeland, zonder voorafgaand verlof van de rechtbank. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit arrest impliceert dat het strafvorderlijke belang bij voorzetting van het beslag niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Het belang van strafvordering vordert derhalve het voortduren van het beslag.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond is."
2.3.1.
De Rechtbank, die had te onderzoeken of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, heeft geoordeeld dat het strafvorderlijk belang niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.
2.3.2.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat de Officier van Justitie voornemens is de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de autoriteiten van Nieuw-Zeeland naar aanleiding van het ingediende rechtshulpverzoek. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat die voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in het strafrechtelijk onderzoek waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, en dat met het voortduren van het beslag dan ook een belang van strafvordering is gediend, is niet onbegrijpelijk.
2.3.3.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 maart 2016.