De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het verzoek is gedaan door een daartoe bevoegde autoriteit en is gegrond op een verdrag - hier het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken - aan dat verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven.
De rechtbank stelt voorts vast dat zich geen dwingende weigeringsgrond als bedoeld in art. 552l van het Wetboek van Strafvordering voordoet, die zich verzet tegen inwilliging van het verzoek. Evenmin is sprake van een politiek delict waarvoor machtiging is vereist als bedoeld in art. 552m van het Wetboek van Strafvordering. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 14 maart 2013 machtiging verleend als bedoeld in art. 552m, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten slotte doen zich geen verdragsrechtelijke weigeringsgronden voor.
Uit art. 552o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat aan een buitenlands verzoek tot inbeslagneming slechts kan worden voldaan als het feit in verband waarmee de rechtshulp is gevraagd, ware het in Nederland begaan, tot inbeslagneming had kunnen leiden en aanleiding had kunnen geven tot uitlevering aan de verzoekende staat. Uit het rechtshulpverzoek blijkt dat van toepassing is paragraaf 10 van de Wet belastingfraude obstructie van belastingcontrole, welke handelingen in Nederland strafbaar zijn gesteld in art. 69, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Beide artikelen beogen hetzelfde rechtsbelang te beschermen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarstelling.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een min of meer nauwkeurige vaststelling van de mate waarin de op verzoek van buitenlandse justitiële autoriteiten inbeslaggenomen stukken daadwerkelijk dienstig kunnen zijn voor de waarheidsvinding in het in de verzoekende staat gevoerde onderzoek, in een procedure als de onderhavige niet op haar plaats is. Een meer dan oppervlakkig onderzoek naar de inhoudelijke bewijswaarde van de op grond van het rechtshulpverzoek inbeslaggenomen stukken, met het oog op de feiten die in de verzoekende staat strafrechtelijk worden onderzocht, zou zich niet verdragen met het doel van het verdrag en de wettelijke voorschriften, welk doel erin is gelegen in zo ruim mogelijke mate gevolg te geven aan verzoeken om internationale rechtshulp.
De rechtbank merkt op dat zij slechts de beschikking heeft gekregen over een zeer klein gedeelte van de in beslag genomen stukken. Dit maakt het verrichten van zelfs oppervlakkig onderzoek onmogelijk. Voor dat onderzoek is in het onderhavige geval aanleiding, nu de verdediging overtuigend, en niet weersproken door de officier van justitie, heeft gesteld dat zich onder de inbeslaggenomen stukken 4.971 e-mails aan of van geheimhouders bevinden en zij voorts aannemelijk heeft gemaakt dat er een reële mogelijkheid bestaat dat zich onder de in beslag genomen stukken bedrijfsgeheimen van [klaagster 2] bevinden, die geen enkele relatie hebben tot het strafbare feit waarop het rechtshulpverzoek is gericht.
De rechtbank beziet een en ander in het licht van de zeer grote hoeveelheid in beslag genomen stukken, waaronder 181.307 e-mails, en de stellingname van de officier van justitie dat van de kant van het OM geen selectie daarop mag worden verwacht. Dat reeds tijdens de doorzoeking een voldoende nauwkeurige selectie heeft plaatsgevonden acht de rechtbank mede gelet op de aangetroffen geheimhoudersstukken niet aannemelijk geworden. Ook is niet gebleken dat degenen die van de kant van [klaagster 2] of [klager 1] - al dan niet op afstand - bij die doorzoeking aanwezig waren toestemming hebben gegeven tot het in beslag nemen van - onder meer - die geheimhoudersstukken, noch dat zij daartoe bevoegd en gezien hun functie in staat waren.
Bij deze stand van zaken kan slechts verlof worden verleend voor de door klagers als voor afgifte geschikt aangemerkte stukken en dient de officier van justitie in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu de rechtbank hiermee uitvoering geeft aan de uitdrukkelijke wens van de verdediging dat deze stukken zo spoedig mogelijk aan de Zweedse autoriteiten ter beschikking worden gesteld, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het niet-ontvankelijkheidsverweer in verband met de vertaling van het rechtshulpverzoek, noch aan de in de pleitnota genoemde subsidiaire verzoeken. Dat zelfde geldt voor de door de verdediging bepleite thematische beperking en beperking in periode, in verband met de bewoordingen en de strekking van het rechtshulpverzoek.
Het klaagschrift zal ongegrond worden verklaard voor wat betreft de geheimhoudersstukken. Nu de verdediging deze stukken niet specifiek heeft aangeduid en deze niet bekend zijn aan de rechtbank is de rechtbank niet in staat een - uitvoerbaar - bevel tot teruggave van concrete stukken te geven.
Nu klagers inmiddels hebben kunnen kennisnemen van het rechtshulpverzoek en onderzoek hebben kunnen verrichten in het beslagen materiaal zal ook het tweede onderdeel van het klaagschrift ongegrond worden verklaard."