ECLI:NL:HR:2010:BN4301
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen beschikkingen inzake rechtshulpverzoek en inbeslagneming
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen twee beschikkingen van de Rechtbank te Zutphen, die betrekking hebben op een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten. De betrokkenen, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Doets, hebben een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij de rechtmatigheid van de inbeslagneming van documenten en gegevens aanvechten. De Rechtbank heeft in haar beschikkingen geoordeeld dat zij niet bevoegd is om de rechtmatigheid van het beslag te toetsen, omdat de rechter-commissaris al een rechtmatigheidstoets heeft uitgevoerd. Dit oordeel is door de Hoge Raad als onjuist bestempeld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen toets kan uitvoeren op de rechtmatigheid van de inbeslagneming. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikkingen en verwijst de zaken naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter-commissaris weliswaar een rechtmatigheidstoets heeft uitgevoerd, maar dat dit niet betekent dat de Rechtbank geen eigen beoordeling kan maken. De beslissing van de Rechtbank om de inbeslaggenomen stukken ter beschikking te stellen aan de Officier van Justitie zonder nadere motivering is onbegrijpelijk, gezien de argumenten die door de betrokkenen zijn aangevoerd.
De zaak betreft ook de vraag of de inbeslaggenomen gegevens relevant zijn voor het Duitse opsporingsonderzoek en of er sprake is van een strafvorderlijk belang. De Hoge Raad wijst erop dat de betrokkenen hebben aangevoerd dat veel van de in beslag genomen gegevens geen relevantie hebben voor het Duitse onderzoek en dat deze gegevens moeten worden geretourneerd. De Hoge Raad laat het aan het Gerechtshof om te onderzoeken of de selectie van de in beslag genomen stukken correct is uitgevoerd en of de betrokkenen nog belang hebben bij hun klacht over de rechtmatigheid van de inbeslagneming.