ECLI:NL:HR:2006:AZ1670

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00925/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen beschikking tot verlening van verlof op Belgisch rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie ingesteld door [betrokkene 1] tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht, gegeven naar aanleiding van een Belgisch rechtshulpverzoek. De Rechtbank had op 28 december 2005 verlof verleend aan de Officier van Justitie om celmateriaal ter beschikking te stellen aan de Belgische justitiële autoriteiten, onder de voorwaarde dat het resterende celmateriaal na gebruik zou worden teruggezonden. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 19 december 2006 geoordeeld dat het beroep van [betrokkene 1] niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 445 van het Wetboek van Strafvordering, waarin staat dat tegen beschikkingen alleen cassatie openstaat in de gevallen die in dat wetboek zijn bepaald. Aangezien er geen bepaling is die het mogelijk maakt voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager om cassatie in te stellen tegen een dergelijke beschikking, kan [betrokkene 1] niet in zijn beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank de brief van de raadsman van [betrokkene 1] niet heeft opgevat als een klaagschrift, wat niet onbegrijpelijk is. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De uitspraak is gedaan in raadkamer en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19 december 2006
Strafkamer
nr. 00925/06 B
SG/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 28 december 2005, nummer RK 05/1027, tot verlening van het verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingesteld door:
[betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft aan de Officier van Justitie verlof verleend om het in de beschikking omschreven celmateriaal ter beschikking te stellen van de Belgische justitiële autoriteiten onder het voorbehoud dat bij de afgifte wordt bedongen dat van voormeld celmateriaal het (restant)celmateriaal na gebruik wordt teruggezonden, zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door [betrokkene 1]. Namens deze heeft mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd primair dat de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het onderhavige beroep is gericht tegen een naar aanleiding van een Belgisch rechtshulpverzoek gegeven beschikking tot het verlenen van het verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv.
3.2. Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald.
Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking als de onderhavige beroep in cassatie openstaat voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager, kan [betrokkene 1] in het ingestelde beroep niet worden ontvangen. De Rechtbank heeft immers kennelijk - en niet onbegrijpelijk - de brief van de raadsman van [betrokkene 1] van 31 oktober 2005, waarin hij de Rechtbank verzoekt in de gelegenheid te worden gesteld om bij de behandeling van het verzoek tot het verlenen van verlof "namens de familie [...] (...) hun standpunt als belanghebbende" toe te lichten, niet opgevat als een klaagschrift.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [betrokkene 1] niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2006.