ECLI:NL:HR:2014:227

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12/04883
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een beschikking inzake inbeslagneming in het kader van een Brits rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarin het beklag van klaagster over de inbeslagneming van voorwerpen in het kader van een Brits rechtshulpverzoek ongegrond is verklaard. De Rechtbank had op 4 september 2012, onder nummer RK 12/1316, het beklag van klaagster afgewezen. Tevens verleende de Rechtbank op dezelfde datum, op vordering van de Officier van Justitie, verlof om het inbeslaggenomene ter beschikking te stellen aan de Britse autoriteiten. Klaagster heeft geen beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waardoor deze onherroepelijk is geworden.

De Hoge Raad overweegt dat, aangezien klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank, zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad herhaalt een eerdere opmerking uit een andere uitspraak, waarin wordt benadrukt dat het bevorderlijk is om procedures die voortvloeien uit dezelfde inbeslagneming, samen te voegen en in één beschikking te beoordelen. Dit zou de efficiëntie van de rechtsgang ten goede komen. De Hoge Raad concludeert dat de specifieke omstandigheden van deze zaak niet hebben geleid tot een wezenlijke schending van de belangen van klaagster, ondanks de werkwijze van de Rechtbank.

De beslissing van de Hoge Raad is dat klaagster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar beroep, wat betekent dat de eerdere beslissing van de Rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan op 4 februari 2014.

Uitspraak

4 febrauri 2014
Strafkamer
nr. 12/04883 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 4 september 2012, nummer RK 12/1316, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
In het kader van de uitvoering van een Brits rechtshulpverzoek zijn op het adres [a-straat 1] te Amsterdam voorwerpen in beslag genomen. Naar aanleiding van een "Klaagschrift over inbeslagneming (Art. 552a & 552p Sv.)" van onder anderen klaagster heeft de Rechtbank op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv bij beschikking van 4 september 2012 met onder meer nr. 12/1316 "het beklag ongegrond" verklaard. Daarnaast heeft de Rechtbank op de voet van art. 552p, tweede lid, Sv op vordering van de Officier van Justitie bij beschikking van eveneens 4 september 2012 met nrs. 12/1177 en 12/1180 "in de zaak tegen [betrokkene 1] (...) en [betrokkene 2]" verlof verleend aan de Officier van Justitie om het inbeslaggenomene ter beschikking te stellen aan de Britse autoriteiten, onder het voorbehoud dat het inbeslaggenomene zal worden teruggezonden, dan wel worden vernietigd, zodra daarvan het voor de strafvordering noodzakelijke gebruik is gemaakt.
2.2.
Tegen de beschikking van de Rechtbank met nrs. 12/1177 en 12/1180, waarbij het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof is verleend, hebben de in die beschikking vermelde partijen geen beroep in cassatie ingesteld, terwijl ook in de namens klaagster in de onderhavige zaak ingediende schriftuur naar aanleiding van haar afgewezen "Klaagschrift over inbeslagneming (Art. 552a & 552p Sv.)" geen klachten zijn geformuleerd die betrekking hebben op het in die beschikking gegeven verlof en de gronden waarop dat berust. Aldus moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat die beschikking onherroepelijk is geworden. Vernietiging van de onderhavige beschikking kan daarin geen verandering brengen. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de onderhavige beschikking van de Rechtbank, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.3.
Opmerking verdient nog het volgende. Het gaat in het onderhavige geval om twee verschillende procedures op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv respectievelijk 552p, tweede lid, Sv volgend op een inbeslagneming naar aanleiding van een rechtshulpverzoek. Voor een evenwichtige en doelmatige afdoening van zulke zaken verdient het aanbeveling dat de rechter - wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is - bevordert dat dergelijke procedures naar aanleiding van dezelfde inbeslagneming gevoegd worden behandeld en vervolgens in één beschikking worden beoordeeld, zodat een daartegen gericht beroep ook de beslissing ten aanzien van de andere procedure kan betreffen (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8757, NJ 2012/218). Uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, volgt overigens dat de klaagster vanwege de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval door de werkwijze van de Rechtbank niet wezenlijk in haar belangen is geschaad.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2014.