ECLI:NL:PHR:2019:21

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
16/05699
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 16/05699 B
Zitting: 8 januari 2019
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[betrokkene ]
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg heeft bij beschikking van 15 november 2016 het verzoek om verlof ex art. 552p lid 2 Sv toegewezen en het beklag ex art. 552a Sv, strekkende onder meer tot opheffing van het beslag op en teruggave aan de klaagster van een geldbedrag van € 3.300,-, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middel
3.1. Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat het geld als een stuk van overtuiging als bedoeld in art. 552p lid 2 Sv kan worden aangemerkt, niet toereikend is gemotiveerd.
3.2. De bestreden beschikking houdt in:
“2. Standpunt van betrokkenen
(…)
[betrokkene ] heeft gevraagd om opheffing van het beslag op een geldbedrag van € 3.300,00. Tevens heeft zij daarbij de teruggave van het geldbedrag gelast. Dit geldbedrag is in beslag genomen bij een huiszoeking in het huis van haar moeder, in het kader van een strafzaak tegen [betrokkene 2]. [betrokkene ] heeft gesteld dat het geldbedrag in eigendom aan haar toebehoort. Zij heeft het geldbedrag niet door enig strafbaar feit verkregen. Voorts is gesteld dat het geldbedrag niet kan dienen als stuk van overtuiging bij de vervolging van [betrokkene 2]. Verder is betoogd dat het openbaar ministerie artikel 116 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet in acht heeft genomen. Indien het geld wordt overgedragen aan de Belgische autoriteiten zal het voor haar een lange en kostbare weg worden om alsnog de teruggave aan haar te bewerkstelligen. Tevens wordt daarom verzocht het verzoek tot overdracht van het geldbedrag aan de Belgische autoriteiten af te wijzen.
(…)
4. De beoordeling
De rechtbank staat voor de beoordeling of aan de rechter-commissaris verlof kan worden verleend om een aantal stukken ter beschikking te stellen van de officier van justitie ter fine van verstrekking aan mr. Meesen, onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Limburg (België).
Het verzoek omvat de volgende stukken:
- Enveloppe met geld
(…)
Bij de beoordeling van het verzoek om verlof heeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag, aan dat verzoek ingevolge artikel 552k, eerste lid, Sv, zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder artikel 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
In dit geval is het verzoek gebaseerd op:
- het Beneluxrechtshulpverdrag
- het Europees Rechtshulpverdrag
- de Schengenuitvoeringsovereenkomst
Artikel 552p Sv heeft betrekking op de overdracht van stukken van overtuiging en gegevensdragers. Stukken van overtuiging zijn voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Met betrekking tot de waarheidsvinding ten aanzien van de feiten waarvoor de doorzoeking en inbeslagneming zijn verricht, kunnen de goederen, vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen naar het oordeel van de rechtbank worden overgedragen.
De rechtbank overweegt dat bij de - beperkte - toetsing in het kader van een verzoek om verlof voldoende lijkt te zijn dat de in beslag genomen voorwerpen een rol kunnen spelen in de waarheidsvinding, hoe klein en onbetekenend die rol wellicht ook is. Ook wanneer stukken van overtuiging anders dan in overwegende mate kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid, verzet noch het verdrag noch de wet zich tegen verlofverlening. Het rechtshulpverzoek behoeft daarom geen gegevens te bevatten waaruit valt op te maken in welke mate de stukken van overtuiging aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen.
Het verzoek kan derhalve de - beperkte - toetsing doorstaan, zodat het kan worden ingewilligd zoals hiervoor overwogen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de klaagschriften van [betrokkene ] en [betrokkene 1] ongegrond moeten worden verklaard nu het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.”
3.3. Het rechtshulpverzoek houdt in dat [betrokkene 2] ervan wordt verdacht deel uit te maken van een vereniging die zich bezig houdt met de uitbating van meerdere cannabisplantages en het illegaal aftakken van elektriciteit voor deze plantages. Er zijn in België minstens vier cannabisplantages aangetroffen die mogelijk uitgebaat werden in opdracht van onder anderen [betrokkene 2]. Verzocht wordt onder meer om een huiszoeking op het adres [a-straat] te Middelburg, waar [betrokkene 2] mogelijk verblijft, ten einde mogelijk bewijsmateriaal in beslag te nemen.
3.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het inbeslaggenomen geld een rol kan spelen in de waarheidsvinding in de zaak waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft.
In aanmerking genomen dat geld alleen in betrekkelijk uitzonderlijke gevallen als een stuk van overtuiging kan worden aangemerkt, is het zonder nadere, doch ontbrekende motivering, niet begrijpelijk op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat het inbeslaggenomen geld, gezien de omstandigheden van het onderhavige geval, een rol kan spelen in de waarheidsvinding naar (de betrokkenheid van [betrokkene 2] bij) de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerijen en/of de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die kwekerijen. [1]
3.5. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikkingen voor zover die betrekking hebben op het inbeslaggenomen geld, in zoverre tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069.