Conclusie
Het Passageproces
Zaaksdossiers
Leeswijzer
De bewezen verklaarde feiten
Financiering van de rechtsbijstand
eerste middelklaagt dat de Staat ten onrechte heeft nagelaten zorg te dragen voor een adequate financiering van de aan de verdachte verleende rechtsbijstand en verbindt hieraan de conclusie dat moet worden geoordeeld dat de Staat in strijd handelt met de beginselen van een eerlijk proces, equality of arms en de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging.
Kroongetuigen
Het wettelijk kader
(On)toelaatbare toezeggingen: ‘ [betrokkene 23] -weglatingen’
tweede middelklaagt dat het hof de zogeheten ‘ [betrokkene 23] -weglatingen’ ten onrechte niet als (onderdeel van de) toezegging of beloning op grond van art. 226g Sv heeft gezien, alsmede dat het hof aan dit onherstelbaar vormverzuim geen rechtsgevolgen heeft verbonden en heeft geoordeeld dat dit vormverzuim voldoende is gecompenseerd, althans dat het hof deze oordelen onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
NJ1999/773 m.nt. Reijntjes. In die zaak was door het Openbaar Ministerie met een getuige een deal gesloten, waarbij het akkoord is gegaan met de door deze getuige gestelde voorwaarde dat hij over een of meer bepaalde personen geen verklaringen zou behoeven af te leggen. Het hof constateerde dat de officier van justitie tegenover de verdediging en het hof geen openheid had betracht over de volledige inhoud van de overeenkomst. Dit was volgens het hof zozeer in strijd met de beginselen van een goede procesorde, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit gold enkel voor de feiten waarin de verdenking was ontstaan nadat deze getuige belastend had verklaard. Door de verdediging van [medeverdachte 1] is dit arrest genoemd, waarbij de kanttekening is geplaatst dat naar huidig inzicht een dergelijke toezegging niet ertoe zal leiden dat het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsrecht verliest.
NJ2016/153 m.nt. Vellinga-Schootstra. De verdachte was veroordeeld voor bedreiging. Het verweer was gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de inhoud van de camerabeelden van het toegepaste aanhoudingsgeweld door de politie onjuist was geverbaliseerd en eveneens het letsel van de verdachte onjuist was beschreven. Het hof constateert dat in dit geval een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort zou kunnen worden gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het hof wijst er echter op dat de camerabeelden en de verklaring van de arts uiteindelijk aan het dossier zijn gevoegd. Het oordeel van het hof dat hiermee de geconstateerde verzuimen zijn hersteld acht de Hoge Raad niet onjuist. Daarbij wordt opgemerkt dat de gang van zaken niet de conclusie rechtvaardigt dat de verdachte "was definitively deprived of a fair trial”. [23]
Rechterlijke toetsing van getuigenbeschermingsmaatregelen?
derde middelklaagt dat het oordeel van het hof dat de bewoordingen van art. 226j lid 3 Sv en de totstandkoming ervan niet enige grond bieden voor het oordeel dat die regeling voorschrijft dat ook de beschermingsmaatregelen ten aanzien van een ‘kroongetuige’ aan toetsing (door de rechter-commissaris) moeten worden onderworpen, onvoldoende dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Betrouwbaarheid kroongetuige
vierde middelklaagt in de kern genomen dat het oordeel van het hof met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
de auditu-bewijs (van horen zeggen). [medeverdachte 1] is daarbij een belangrijke bron gebleken. [getuige 1] heeft verklaard over [medeverdachte 1] dat hij met “desinformatie” kon “strooien”. Het hof heeft hierbij de contacten tussen de verdachte en de toenmalige CIE betrokken, waaruit blijkt dat het verstrekken van informatie veel weghad van een schaakspel. Dit brengt volgens het hof mee dat de indirect van [medeverdachte 1] afkomstige informatie toereikende bevestiging moet vinden in de overige onderzoeksbevindingen. Tevens wijst het hof erop dat [getuige 1] gefragmenteerde informatie heeft gekregen, waarbij hij naar eigen zeggen ook gebruik heeft gemaakt van “logica” en “overtuigingen” om zijn verklaringen te construeren. Ook dit noopt tot een kritische beoordeling van de informatie, maar deze omstandigheden als zodanig diskwalificeren hem nog niet als getuige, aldus het hof.
Getuigenverklaringen [getuige 13]
vijfde middelklaagt dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een getuigenverklaring die een conclusie behelst, die niet kan worden aangemerkt als een mededeling omtrent feiten en omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden.
zesde middelklaagt over de verwerping van een door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 13] . De klacht komt erop neer dat het hof het verweer niet juist heeft weergegeven en derhalve niet heeft gereageerd op het daadwerkelijk door de verdediging gevoerde verweer.
Telecomgegevens
zevende middelricht zich met meerdere klachten op de bewijsmotivering van drie ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten, kortweg aangeduid als respectievelijk ‘Tanta’, ‘Cobra’ en ‘Opa’, meer in het bijzonder wat betreft het gebruik door het hof van telecomgegevens.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, mei dien verstande dat:
op of omstreeks 5 en/of 6 mei 1993 een bedrag van 10.000 gulden aan [medeverdachte 3] toe te zeggen en te geven opdat deze een of meer wapens zou kunnen kopen ten behoeve van dat misdrijf.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 april 1993 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 7] van het leven heeft beroofd, immers hebben zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meer kogels in het lichaam van voornoemde [betrokkene 7] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [betrokkene 7] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden;”
- in de zaak Opa kan ook het gebruik van de in die periode door [betrokkene 38] gebruikte ATF * [0004] zowel wat tijdstippen als wat locaties betreft in verband worden gebracht met die zaak;
De getuige [getuige 14] heeft verklaard dat [verdachte] in zijn bijzijn heeft gezegd dat hij betrokken was bij de moord op een man en een vrouw in Antwerpen. Het vuile werk was volgens [verdachte] door [medeverdachte 3] en [betrokkene 41] uitgevoerd.
De getuige [getuige 26] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [betrokkene 41] rond Koninginnedag 1993 van [medeverdachte 3] een koffertje kreeg, waarin een pistool, een geluiddemper en munitie zaten. Het hof overweegt dat, gelet op de datum waarop [getuige 26] dit heeft verklaard (14 december 2007), de door haar gegeven tijdsaanduiding “rond Koninginnedag 1993” zeer wel verenigbaar kan zijn met een overhandiging die in tijd is gelegen tussen de telefoongesprekken van 5 mei 1993 en het delict op 8 mei 1993.
Diverse klachten ‘Tanta’
achtste middelbevat enkele bewijsklachten met betrekking tot de zaak Tanta.
- dat er eveneens tevoren een auto is gestolen, dat [betrokkene 34] en [verdachte] in die auto met de slachtoffers naar een afgelegen en verlaten parkeerplaats zijn gereden;
Diverse klachten ‘Opa’
Het negende middelbevat diverse bewijsklachten met betrekking tot de zaak Opa, het medeplegen van de moord op [betrokkene 7] .
Strafoplegging: levenslange gevangenisstraf
tiende middelluidt als volgt:
elfde middelklaagt dat het hof in strijd met art. 3 EVRM aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, althans dat het oordeel van het hof dat tot oplegging daarvan kan worden overgegaan onvoldoende met redenen omkleed is.
De criteria die het Adviescollege aanlegt, zoals opgenomen in art. 4, vierde lid, Besluit ACL, zijn derhalve tevens van belang voor de beslissing omtrent gratieverlening.(20) Het komt bij de ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening of de beoordeling van een nadien ingediend verzoek tot gratieverlening derhalve aan op de vraag of – gelet op het gedrag en de ontwikkeling van de veroordeelde gedurende zijn detentie, en in aanmerking genomen de overige in art. 4, vierde lid, Besluit ACL genoemde criteria – verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd. Vanwege deze samenhang tussen enerzijds de in de gratieprocedure toepasselijke maatstaf en anderzijds de advisering door het Adviescollege, verschaft art. 4, vierde lid, Besluit ACL voor de veroordeelde ook in voldoende mate inzicht in de objectieve criteria die worden aangelegd bij de in 3.4 geschetste procedure van herbeoordeling.(21)
De Penitentiaire beginselenwet voorziet in het recht van (beklag en) beroep ter zake van beslissingen die verband houden met het detentie- en re-integratieplan en de daarin op te nemen activiteiten, ook voor het einde van de eerder genoemde termijn van 25 jaar, alsook beslissingen omtrent het verlenen van re-integratieverlof. De vraag of het detentieverloop in een individueel geval in overeenstemming is met de eisen die art. 3 EVRM stelt, komt in deze penitentiaire rechtsgang aan de orde.
:de periode van vrijheidsbeneming vanaf het moment van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ter zake van het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd.”
Dat sprake zal zijn van een verplaatsing van het beoordelingsmoment naar een later moment, zoals door de steller van het middel wordt gesuggereerd, vind ik op basis van de geldende regeling niet aannemelijk. Maar te zijner tijd zou daar (alsnog) over kunnen worden geklaagd. Dat thans niet onomstotelijk vaststaat op welke wijze de strafrestanten van de verdachte van invloed zullen zijn op de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf van de verdachte maakt mijns inziens niet dat de oplegging van die straf strijd met art. 3 EVRM oplevert.
twaalfde middelklaagt dat het hof in strijd met art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dat onder meer inhield in dat oplegging van de levenslange gevangenisstraf aan de verdachte strijd zou opleveren met art. 3 EVRM nu deze straf de facto en de jure niet meer te verminderen zou zijn omdat hij een vreemdeling is.
Strafoplegging: redelijke termijn
dertiendemiddel klaagt dat het oordeel van het hof dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep in strijd is met art. 6 en 13 EVRM.