ECLI:NL:HR:2008:BC6273

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11348
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf en cumulatie bij recidive na eerdere veroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, die eerder in Engeland tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld voor moord, had opnieuw een moord gepleegd. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, waarbij het Hof oordeelde dat een tijdelijke gevangenisstraf niet voldeed aan de bescherming van de maatschappij, gezien de kans op recidive. De verdachte stelde in cassatie dat het onjuist was om hem opnieuw een levenslange gevangenisstraf op te leggen, omdat hij al een levenslange straf onderging. De Hoge Raad verwierp deze opvatting en oordeelde dat de wettelijke regeling van de oplegging van vrijheidsstraffen geen steun biedt voor de stelling dat een tweede levenslange gevangenisstraf niet mogelijk zou zijn. De Hoge Raad concludeerde dat de bescherming van de maatschappij voorrang moet krijgen boven de mogelijkheid van vrijlating van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep niet was overschreden, omdat de opgelegde levenslange gevangenisstraf zich niet leent voor vermindering. Het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

8 juli 2008
Strafkamer
nr. 07/11348
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 december 2006, nummer 24/001418-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 7 juli 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake 1. "moord" en 2 subsidiair "medeplegen van een ander door enige feitelijkheid en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen" en 4. "het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof een straf heeft opgelegd, die in het onderhavige geval niet mogelijk is.
3.2. De bestreden uitspraak houdt omtrent de strafoplegging, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Verdachte heeft na de moord waarvoor hij in 1978 in Engeland tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld thans wederom een moord gepleegd. Een tijdelijke, zij het zeer lange, gevangenisstraf zou onvoldoende recht doen aan het gevaar dat verdachte zich wederom aan soortgelijke ernstige feiten zal schuldig maken.
Het hof overweegt hieromtrent nog het volgende.
Het hof is van oordeel dat, in het geval de verdachte uit gevangenschap zou worden ontslagen, er een gerede kans bestaat dat hij zich wederom schuldig zal maken aan een levensdelict of een ander ernstig geweldsdelict. Uit de moord op [slachtoffer 1] is gebleken waartoe verdachte in staat is. Ook de loyaliteit jegens de organisatie waarbij hij zich heeft aangesloten doet het ergste vrezen.
Het hof neemt mede in aanmerking het reeds vermelde gegeven dat verdachte in 1978 in Engeland al is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf ter zake van een in 1977 gepleegde moord en dat, zoals uit de op verzoek van het hof uit Engeland ontvangen bescheiden blijkt, ten laste van hem nog ook nog andere ernstige misdrijven zijn bewezen verklaard, waarvoor hem nog afzonderlijke, ofschoon kennelijk gelijktijdig ten uitvoer te leggen, gevangenisstraffen zijn opgelegd. Daarbij komt dat verdachte onvoldoende inzicht heeft willen geven in zijn persoonlijkheid en geestvermogens. Aan een psychologische en/of psychiatrische rapportage heeft hij geen medewerking willen verlenen. Het hof moet het er bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel voor houden dat hem de bewezen verklaarde feiten volledig moeten worden toegerekend. Er is bij dit alles voorshands geen enkel aanknopingspunt voor de verwachting dat de recidivekans door behandeling of door enkel tijdsverloop zal verminderen. Bij deze stand van zaken kan naar de inschatting van het hof geen termijn worden bepaald waarop de kans op herhaling van levensdelicten of andere geweldsdelicten naar redelijke verwachting zal zijn afgenomen en dat verdachte geen gevaar meer oplevert voor de samenleving.
Hieruit volgt dat de bescherming van de maatschappij tegen deze dader voorrang dient te hebben boven het perspectief van vrijlating op enige termijn en dat derhalve terugkeer in de samenleving onaanvaardbaar is. Dit leidt tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank moet worden gevolgd, met dien verstande dat niet met een tijdelijke vrijheidsstraf van zeer lange duur kan worden volstaan, maar dat een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd."
3.3. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte voor een eerder gepleegd feit is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en die straf op grond van gratieverlening nog niet is beëindigd of 'op jaren is gesteld', hem voor een nieuw gepleegd feit geen vrijheidsbenemende straf, laat staan voor de tweede maal een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd.
3.4. Die opvatting is echter onjuist omdat zij, behoudens in het geval bij de nieuwe berechting art. 63 Sr van toepassing is, geen steun vindt in de wettelijke regeling van de oplegging van vrijheidsstraffen.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 22 december 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Aangezien de aan de verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de
Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 juli 2008.