Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 5 april 2016 (bij vervroeging)
[naam],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Grief 2bouwt hierop voort en is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat de beslissing van de minister om aan de weging van alle omstandigheden een uitkomst toe te kennen overeenkomstig het advies van het OM, maar die afwijkt van het advies van het hof Arnhem, niet als een flagrant onjuiste beslissing kan worden aangemerkt. [appellant] legt aan deze grieven ten grondslag dat de minister het in de Gratiewet voorziene rechterlijk advies behoort te volgen, behoudens zeer bijzondere omstandigheden. Volgens [appellant] doen deze omstandigheden zich niet voor en heeft de minister, in strijd met het motiveringsbeginsel, ook geen melding gemaakt van bijzondere omstandigheden op grond waarvan wordt afgeweken van het advies van het hof Arnhem.
Kamerstukken IInr. 19 075, nr. 6, p. 2 en nr. 22a, p. 1). Hieruit volgt dat van een volle toets van de gratiebeslissing geen sprake kan zijn en dat de burgerlijke rechter de nodige terughoudendheid past, behoudens voor zover de procedurevoorschriften niet zijn nageleefd.
Kamerstukken IInr. 19 075, nrs. 1-3 p. 14-15 en
Handelingen II1986/87, p. 85 4303). De wetgever heeft voor ogen gestaan dat de beslissing op het gratieverzoek alleen kan afwijken van het rechterlijk advies als zich bijzondere omstandigheden voordoen.
doorslaggevend gewichttoekent. Aldus heeft de minister miskend dat het advies van het OM en het rechterlijk advies geen gelijkwaardige adviezen zijn en dat het er niet om gaat om, ingeval van uiteenlopende adviezen, te kiezen voor het ene dan wel het andere advies. Zoals hierboven reeds overwogen is het rechterlijk advies - anders dan het advies van het OM - zwaarwegend en daarmee in beginsel leidend, en daarvan kan alleen worden afgeweken in geval van bijzondere omstandigheden die in de motivering van de beslissing tot uitdrukking moeten komen. Met de enkele verwijzing naar het advies van het OM heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt welke bijzondere omstandigheden ten grondslag liggen aan de afwijking van het rechterlijk advies. Meer in het bijzonder is niet (voldoende) gemotiveerd waarom er volgens de minister
“geen sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van de Gratiewet”hoewel het hof Arnhem in zijn advies expliciet oordeelt dat zulks wel het geval is.