ECLI:NL:HR:2005:AS5881

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02901/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase en levenslange gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1941 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', was eerder door het Hof vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor moord en doodslag. De verdachte heeft op 28 november 2003 beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. A.A. Franken als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De kern van de zaak betreft de vraag of de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase moet leiden tot strafvermindering. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, dit niet tot strafvermindering leidt. De opgelegde levenslange gevangenisstraf leent zich naar zijn aard niet voor vermindering. De Hoge Raad verwierp het betoog dat artikel 13 EVRM in dit geval zou moeten leiden tot strafvermindering, omdat de verdachte zijn klacht tijdig bij de rechter had ingediend en deze daarop had gereageerd. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele vaststelling van termijnoverschrijding voldoende compensatie kan bieden, afhankelijk van de omstandigheden.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en dat er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep werd verworpen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

22 maart 2005
Strafkamer
nr. 02901/04
ec/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 november 2003, nummer 24/001244-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 7 november 2002 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "moord" en 2 subsidiair en 3 subsidiair "doodslag meermalen gepleegd" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden en dat dit moet leiden tot strafvermindering.
3.2. De verdachte heeft op 28 november 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 13 oktober 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
3.3. Deze termijnoverschrijding leidt evenwel niet tot strafvermindering omdat de door het Hof opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent. Voorzover het middel ertoe strekt te betogen dat ook in een geval als het onderhavige art. 13 EVRM bij termijnoverschrijding noopt tot strafvermindering, berust het op een onjuiste uitleg van die bepaling. Art. 13 EVRM staat er niet aan in de weg dat de rechter, indien de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven, het door de verdachte geleden nadeel voldoende gecompenseerd acht door de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
3.4. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 maart 2005.