ECLI:NL:HR:2005:AS5881
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase en levenslange gevangenisstraf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1941 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', was eerder door het Hof vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor moord en doodslag. De verdachte heeft op 28 november 2003 beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. A.A. Franken als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.
De kern van de zaak betreft de vraag of de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase moet leiden tot strafvermindering. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, dit niet tot strafvermindering leidt. De opgelegde levenslange gevangenisstraf leent zich naar zijn aard niet voor vermindering. De Hoge Raad verwierp het betoog dat artikel 13 EVRM in dit geval zou moeten leiden tot strafvermindering, omdat de verdachte zijn klacht tijdig bij de rechter had ingediend en deze daarop had gereageerd. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele vaststelling van termijnoverschrijding voldoende compensatie kan bieden, afhankelijk van de omstandigheden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en dat er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep werd verworpen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.