Conclusie
4.Het eerste middel
4. De recidiveregeling luidde als volgt:
Het begrip “soortgelijk” heeft zowel betrekking op de aard van het delict als de omvang er van.’
‘Slechts een uitgangspunt beogen te zijn en een gemotiveerde afwijking hiervan mogelijk is op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.’
‘Voor een taakstraf komen in beginsel evenmin in aanmerking: (..) verdachten zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.’
14. Ook de in dit verband genoemde doelmatigheidsredenen leggen volgens de verdediging geen gewicht in de schaal. Cliënten is niet - met het doel een transactie aan te bieden - gevraagd of zij een adres wensten op te geven. Voorts kan deze afdoening geschieden gedurende het verblijf in het politiebureau. Tot slot kan deze afdoening geschieden door gebruik te maken van een aan de verdachte te vragen postadres, bijvoorbeeld het adres van de raadsman.
‘Het is mogelijk dat de richtlijnen voor de beoordeling van een specifieke casus tekort schieten, omdat bepaalde, voor dat geval relevante, factoren niet in de richtlijn zijn opgenomen. Dit kan zich voordoen als gevolg van de afwijkende verschijningsvorm van het delict, maar ook naar aanleiding van de persoon van de verdachte of andere omstandigheden die op het moment van beoordelen bekend zijn.’
‘Naar het oordeel van het hof kan het geschonden belang van de verdachte in (..) niet worden geacht voldoende te zijn gecompenseerd door oplegging van een straf die beperkt blijft tot het bedrag van de in aanmerking komende transactie. De verdachte kan derhalve slechts in het geschonden belang worden gecompenseerd door het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Het hof wijst daarbij op het als gevolg van een dergelijke uitspraak herleven van de mogelijkheid dat het Openbaar Ministerie de verdachte alsnog voorstelt de zaak door middel van transactie af te doen, opdat het belang van de strafvordering niet onevenredig wordt getroffen.’
(…)”
(….)
Samengevat
(….)
De officier van justitie kan een strafbeschikking uitvaardigen voor alle overtredingen en voor de misdrijven waarop maximaal zes gevangenisstraf is gesteld.
(…)
In beginsel worden alle strafzaken die zich daarvoor lenen door middel van een strafbeschikking afgedaan. Er bestaan wel contra-indicaties voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. De contra-indicaties zijn (niet limitatief) opgenomen in de bijlagen 1A en 1B bij deze aanwijzing.”
Slechts als zij een adres hebben waarnaar de strafbeschikking kan worden uitgestuurd, of als de strafbeschikking in persoon wordt uitgereikt met directe betaling van de geldboete in het kader van ZSM kan een strafbeschikking worden uitgevaardigd.”
5.Het tweede middel
Openbaar ministerie niet-ontvankelijk (ii): aanhouding en vervolging in strijd met vertrouwensbeginsel
—- ‘de krakers worden verdacht van huisvredebreuk (138 Sr) waarbij het huisrecht van een ander wordt geschonden;
— de krakers worden verdacht van andere strafbare feiten, tengevolge waarvan de rechthebbende van het pand ernstig wordt getroffen (bijvoorbeeld: een bedrijf kan door de kraak niet meer functioneren of er worden ernstige vernielingen aangericht);
— door de wederrechtelijke bewoning ontstaat een gevaarlijke situatie of blijft deze in stand voor de krakers zelf, voor hun omgeving (bijvoorbeeld brandgevaar of instortingsgevaar) of voor bij ontruimingen betrokken personen (bijvoorbeeld door het barricaderen van panden of het aanbrengen van boobytraps);
— er is sprake van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde en veiligheid door de krakers, in of in de omgeving van het wederrechtelijk bewoonde pand.’
‘Gelet op de ernst van de inbreuk op het huisrecht die ontruiming impliceert, is slechts bij hoge uitzondering denkbaar dat ontruimd wordt voordat de rechter uitspraak heeft gedaan, zoals wanneer de openbare veiligheid zodanig onverwijlde ontruiming eist dat zelfs de uitspraak van de voorzieningenrechter niet kan worden afgewacht. Ook hiervoor geldt dat mogelijke uitzonderingen op de regel nauwkeurig moeten zijn omschreven, hetzij in een wettelijke regeling, hetzij in gepubliceerde beleidsregels.’
Vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880
.De term ‘spoedontruiming’ komt in het zo-even genoemde beleid niet voor. Onduidelijk dus is wat daarmee wordt bedoeld.
Vgl:
- HR 9 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8737
- HR 20 juni 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0826
‘Indien (tijdig) van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zal het vonnis van de voorzieningenrechter worden afgewacht.’
38. Dit beleid bevat niet de vermelding dat het uitblijven van strafrechtelijke ontruiming wegens kraken of huisvredebreuk een strafrechtelijke vervolging wegens kraken of huisvredebreuk onverlet laat. In dit beleid wordt enkel vermeld dat in zo’n geval de kraker ‘weet’ dat hij zich schuldig maakt aan een strafbaar feit:
39. Annotator Van Kempen betoogt onder het Checkpointarrest, waarin bestuurlijk gedogen het discussiepunt was:
Vgl. noot onder HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6654, NJ 2013/563
Die opvatting van de Staat kan in haar algemeenheid niet worden aanvaard. Weliswaar zal het doorgaans zo zijn dat in het concrete geval het belang van de eigenaar het zwaarst zal wegen, maar niet kan worden uitgesloten dat gelet op de zeer ernstige inbreuk op het huisrecht en de onomkeerbare gevolgen van een ontruiming, het belang van de kraker in het concrete geval, bijvoorbeeld voor beperkte tijd, toch zwaarder weegt. Aan de omstandigheid dat het verblijf wederrechtelijk is, kan dus niet de gevolgtrekking worden verbonden dat een kraker geen verdedigbare klacht kan hebben over (dreigende) schending van zijn huisrecht.
De gestelde omstandigheid dat het OM alvorens tot ontruiming te besluiten zal hebben nagegaan of de wederrechtelijkheid van het verblijf buiten redelijke twijfel staat, vormt dus nog niet een toereikende waarborg van de desbetreffende belangen van de kraker. Het is de onafhankelijke rechter die zal dienen te onderzoeken of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.’
Vgl. rechtbank Amsterdam 20 februari 2015, ECLI:NL:RJ3AMS:2015:847
(…)
2.Er mocht op worden vertrouwd dat lokaalvredebreuk werd gedoogdDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het ontruimingsbeleid van het openbaar ministerie moet worden afgeleid dat lokaalvredebreuk, gedurende de termijn die verdachten wordt gegund om een kort geding aan te spannen, wordt gedoogd. Derhalve was de strafrechtelijke vervolging van de verdachte in strijd met eerder genoemde beginselen.
Uitgangspunt
Het kraakverbod, dat vanaf 1 oktober 2010 van kracht is, zal door politie en Openbaar Ministerie onverkort worden gehandhaafd. Krakers weten dat zij zich schuldig maken aan een strafbaar feit (overtreding van art. 138, 138a of 139 Sr) en dat zij derhalve rekening dienen te houden met ontruiming van het door hen gekraakte pand. Krakers hebben de mogelijkheid om tegen een voorgenomen ontruiming een kort geding aan te spannen. Rekening houdend met het arrest van het Gerechtshof te Den Haag, is besloten dat ontruimingen op basis van art. 551a Sv in beginsel aan de bewoners van een kraakpand worden aangekondigd en dat in beginsel zal worden gewacht met ontruimen totdat de voorzieningenrechter zich over een voorgenomen ontruiming heeft uitgelaten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, die hierna nader worden omschreven.
Een ontruiming wordt door of namens het Openbaar Ministerie schriftelijk bij de bewoners van het te ontruimen pand aangekondigd, tenzij sprake is van de hieronder genoemde uitzonderingsgevallen.