ECLI:NL:HR:2010:BN0017

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01779
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was gedagvaard voor het bezit van cocaïne, maar de advocaat van de verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. Het Hof had overwogen dat de Advocaat-Generaal gemotiveerd had aangegeven waarom van de richtlijnen voor strafvordering was afgeweken, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze motivering niet voldoende was onderbouwd in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, omdat niet duidelijk was wat de motivering van de Advocaat-Generaal precies inhield. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft een strafrechtelijke vervolging voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, waarbij de verdachte in zijn verweer aanvoerde dat de officier van justitie de richtlijnen had geschonden door niet te kiezen voor een transactie. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie onvoldoende had gemotiveerd en dat de zaak opnieuw moest worden beoordeeld.

Uitspraak

28 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/01779
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 april 2009, nummer 23/003935-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 14 april 2008 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1,53 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen houden het volgende in:
"Cliënt wordt ervan verdacht dat hij op 14 april 2008 opzettelijk 1,53 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De toepasselijke richtlijnen voor dergelijke drugsdelicten zijn neergelegd in het zogeheten Bos Polaris Systeem. De feiten en omstandigheden die in de onderhavige zaak verder nog van belang zijn voor het bepalen van de afdoeningsmodaliteit, zijn:
1. er is geen sprake van medeplegen en
2. er is sprake van 1 maal recidive. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie heeft cliënt één keer eerder een soortgelijk delict begaan.
Na het invoeren van de zojuist genoemde gegevens komt het Bos Polaris Systeem met de volgende afdoeningmodaliteit: gezien de relatieve ernst van de zaak en het ontbreken van de noodzaak om maatregelen door de rechter te laten opleggen kan deze zaak middels een geldtransactie van € 350,- worden afgedaan (uitdraai hiervan is gehecht aan deze pleitnota). Andere feiten en omstandigheden op grond waarvan van deze afdoeningsmodaliteit kan worden afgeweken, zijn in deze zaak niet aannemelijk gemaakt.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg de zaak niet middels een geldtransactie afgedaan, maar cliënt gedagvaard voor de politierechterzitting van 18 juli 2008. Door aldus te handelen is de officier van justitie voorbijgegaan aan de te dezen toepasselijke richtlijnen. Hierdoor heeft de officier van justitie de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden. Op grond hiervan dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging te worden verklaard."
2.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voorts het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord en concludeert tot verwerping van dit verweer.
De raadsman persisteert bij zijn verweer.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het preliminaire verweer wordt afgewezen, aangezien de richtlijn geen dwingend karakter heeft en overigens gemotiveerd is aangegeven door het openbaar ministerie waarom is afgeweken van de onderhavige richtlijn."
2.4. De Aanwijzing kader voor strafvordering, Stcrt. 2008, 19, houdt het volgende in:
"Voor iedere strafvorderingsrichtlijn gelden in principe de uitgangspunten en rekenmethoden, zoals die in dit kader beschreven staan.(...)
De beoordeling van een strafzaak geschiedt in twee fasen. Tijdens de eerste fase bepaalt de beoordelaar aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken, gezien de gepleegde feiten en de geobjectiveerde beoordelingscriteria. De tweede fase van de beoordeling vergt het inzicht en de ervaring van de beoordelaar om te bepalen of het gevonden uitgangspunt van denken passend is in de specifieke strafzaak die ter beoordeling voorligt. Dat hierbij in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen kan worden afgeweken spreekt voor zich."
2.5. Het Hof heeft bij de beoordeling van het in het middel bedoelde verweer terecht tot uitgangspunt genomen dat bijzondere omstandigheden van het geval het mogelijk maken af te wijken van de richtlijnen.
Het Hof heeft vervolgens als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het de door de Advocaat-Generaal gegeven motivering voor de beslissing van het Openbaar Ministerie om in dit geval van de richtlijnen af te wijken en tot vervolging over te gaan, toereikend heeft geacht. Dat oordeel van het Hof is niet zonder meer begrijpelijk nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de Advocaat-Generaal een dergelijke motivering heeft gegeven.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 september 2010.