ECLI:NL:HR:2010:BK6942
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in relatie tot afwijking van richtlijnen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een persoon op 15 maart 2006 te Capelle aan den IJssel. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg een strafeis geformuleerd die volgens de richtlijnen van het OM te hoog was, en de verdediging stelde dat het OM niet-ontvankelijk verklaard diende te worden omdat er geen transactie was aangeboden en er geen schadebemiddeling had plaatsgevonden. Het Hof had echter geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de richtlijnen rechtvaardigden, en dat het OM ontvankelijk was in de vervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het de motivering van de Advocaat-Generaal voor de afwijking van de richtlijnen toereikend achtte. De Advocaat-Generaal had de bijzondere omstandigheden niet geconcretiseerd, en het Hof had niet duidelijk gemaakt welke richtlijnen van toepassing waren. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, en dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het Openbaar Ministerie en de rechterlijke instanties bij afwijkingen van de richtlijnen, en bevestigt dat de richtlijnen niet alleen als uitgangspunt dienen, maar dat er een duidelijke onderbouwing moet zijn voor afwijkingen.